Deze Geschiedenis van de Molukkers in Nederland beschrijft hoe de Molukkers naar Nederland zijn gekomen en hoe het hen in Nederland is vergaan (Bron: Wikipedia).

Om de Molukkers in Nederland aan te duiden is een aantal namen in omloop die technisch gezien niet allemaal op dezelfde groep slaat. De tegenwoordig meest gebruikte naam is "Molukker", de term voor de oorspronkelijke inwoners van de eilandengroep de Molukken.

Een van de eilanden in deze eilandengroep is Ambon. Vóór 1970 werden de Molukkers dan ook vaak met "Ambonezen" aangeduid. De verwarring is begrijpelijk aangezien Ambonezen met ongeveer 90% de duidelijke meerderheid van de Molukkers in Nederland vormen. De twee begrippen zijn echter niet strikt genomen synoniemen, ook al worden ze zo gebruikt door zowel Nederlanders als Ambonezen.

"Zuid-Molukkers" slaat strikt genomen op de voorstanders van de niet internationaal erkende Republiek der Zuid-Molukken en wordt voornamelijk in politieke contexten gebruikt.

Voorgeschiedenis:

Ambon en de omliggende eilanden waren enkele van de eerste en meest grondig door de Nederlanders gekoloniseerde gebieden van Oost-Indië.

Door de succesvolle missionering is tegenwoordig ongeveer de helft van de bevolking Calvinistisch. Vooral (maar niet uitsluitend) bij deze Calvinistische Molukkers was een carrière in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) populair (het KNIL had Nederlandse officieren, maar voornamelijk inheemse soldaten). De Molukkers golden als betrouwbare, loyale en goede soldaten.

Na de bezetting van Nederlands-Indië van 1942 tot 1945 door Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse regering haar gezag over de kolonie herstellen. De Indonesiërs kwamen daartegen in opstand en onder leiding van Soekarno brak tussen 1945 en 1949 een onafhankelijkheidsstrijd uit. Het KNIL kreeg van de Nederlandse overheid de opdracht de orde te handhaven en de vrijheidsstrijders te ontwapenen. Aangezien Molukkers een belangrijk deel van het KNIL vormden, beschouwden veel Indonesiërs hen na de onafhankelijkheid dan ook als handlangers van de Nederlanders.

Na de onafhankelijkheid van Indonesië op 28 december 1949 werd het KNIL op 26 juli 1950 opgeheven. De 62.000 inheemse soldaten van het KNIL kregen de keuze ofwel gedemobiliseerd te worden, ofwel deel uit te gaan maken van het nationale Indonesische leger. Beide opties waren, vooral voor de Molukkers, niet erg aantrekkelijk, zodat in oktober 1950 nog steeds 8000 mensen geen beslissing genomen hadden. Zij werden tijdelijk, totdat ze konden worden gedemobiliseerd, in het normale Nederlandse leger opgenomen. Aangezien deze groep zich op Java bevond in een vijandige omgeving van Republikeinen moesten zij in hun barakken blijven.

Intussen was de situatie in Indonesië veranderd. Hoewel bij de soevereiniteitsoverdracht bedongen was dat Indonesië een federale structuur zou krijgen, veranderde het land al snel in een eenheidsstaat. Als reactie hierop werd op 25 april 1950 op de Molukse eilanden de Republik Maluku Selatan (RMS - Republiek der Zuid-Molukken) uitgeroepen.

De overgebleven inheemse voormalige KNIL-soldaten, die tijdelijk op Java verbleven, ondersteunden de RMS. Zij wilden daarom op Ambon gedemobiliseerd worden om zich aan te sluiten bij het leger van de RMS. Nederland wilde de jonge betrekkingen met de voormalige kolonie echter niet verstoren en stond de wens van de Molukse militairen daarom niet toe. Tegelijk stond het onder sterke internationale druk om de dekolonisatie te versnellen.

De eerste generatie:

Een gerechtelijke uitspraak verbood de Nederlandse regering de overblijvende Molukse militairen na de Indonesische Onafhankelijks oorlog op Java te ontslaan, aangezien dit het grondgebied van een vreemd land was. Op dwingend advies van de RMS-delegatie in Nederland kozen de soldaten zelf vrijwillig voor de in hun ogen enige reële mogelijkheid van een tijdelijke overkomst naar Nederland. Van een dienstbevel om in te schepen was dus geen sprake. De overgebleven 3578 soldaten (1231 onderofficieren, 2341 gewone soldaten en 6 geestelijke verzorgers) werden naar Nederland gebracht.


Tussen 23 maart en 21 juni 1951 werden zij daarom, samen met hun gezinnen – in totaal ongeveer 12.500 personen – met troepenschepen naar Nederland overgebracht. Daar kregen zij na aankomst te horen dat ze uit de militaire dienst waren ontslagen.

Omwille van de woningnood en omdat gedacht werd dat hun verblijf in Nederland tijdelijk zou zijn, werden ze ondergebracht in een 90-tal centrale woonoorden. Dit waren voormalige kampen van de Dienst Uitvoering Werken, oude kazernes en kloosters, maar ook de voormalige concentratiekampen Westerbork en Vught. De opvang in deze kampen kan vergeleken worden met die in hedendaagse asielzoekerscentra. Bij deze onderbrenging werd echter geen rekening gehouden met het dorp van herkomst van de Molukkers, dat nochtans erg belangrijk is in het leven van de Molukkers.

Een 'tijdelijk' verblijf:

Gedurende de eerste twintig jaar stond de Nederlandse overheid er op dat de Molukkers slechts tot ze konden worden gerepatrieerd in Nederland zouden verblijven. Men ging er dus van uit dat ze slechts tijdelijk in Nederland zouden zijn; gedacht werd zelfs aan maar zes maanden. Daarom hield men ze doelbewust buiten de Nederlandse samenleving.

Ze kregen geen kans Nederlands burger te worden, maar werden als Indonesiërs beschouwd. Aangezien ze het Indonesische staatsburgerschap weigerden betekende dit dus dat ze staatloos waren. Aanvankelijk dacht men zelfs dat het niet nodig zou zijn de kinderen in het Nederlandse onderwijssysteem te integreren, hoewel dit uiteindelijk wel gebeurde. Wel werd de Molukkers onder druk van de vakbonden verboden te werken.

Dit gebrek aan integratie betekende dat de Nederlandse overheid voor de Molukkers moest zorgen. Hiervoor werd de Commissie Ambonezen Zorg (CAZ) opgericht. Deze stond technisch gezien onder het Ministerie van Maatschappelijk Werk, maar ontwikkelde zich al snel tot een autonoom lichaam dat verantwoordelijk was voor zowat alles dat te maken had met de Molukkers. Hiervoor had het een middel nodig om met de inwoners van de kampen te kunnen communiceren. Daarom richtte het zogenaamde "kampraden" op.


Heroriëntatie:

In deze context moesten de Molukkers zich heroriënteren. Hiervoor steunden zij op drie dingen: de tangsi-tradities, het politieke ideaal van Molukse onafhankelijkheid en het Adat.

Het KNIL was voor velen de basis van hun bestaan geweest. In de barakken van het KNIL (tangsi) hadden de soldaten en hun families onder direct toezicht van de onderofficieren geleefd. Deze autoritaire structuur werd in de kampen gerecreëerd. De onderofficieren beheersten dankzij hun status, kennis van de Nederlandse taal en bescheiden opleiding de kampraden.

Aangezien de kampen op afgelegen plaatsen lagen, konden zij zo het contact met de buitenwereld monopoliseren. Dit werd nog door een verdere factor versterkt: de gefrustreerde en verveelde Molukkers raakten regelmatig slaags om dingen als religie en eiland van herkomst. Om dit te verhinderen herverdeelde de overheid de Molukkers, zodat de individuele kampen zeer homogeen werden.

In plaats van op het leger werd de gemeenschap sterk op de gedachte van Molukse onafhankelijkheid, die ervoor zou zorgen dat ze konden terugkeren, georiënteerd. In dit streven werden ze aanvankelijk door het merendeel van de Nederlandse bevolking ondersteund. De overheid achtte het echter niet wijs zich in interne Indonesische aangelegenheden te mengen. Wel gaf het, als geste van sympathie, politiek asiel aan RMS-leiders die Indonesië ontvlucht waren.

Adat, ten slotte, zijn de oude Ambonese, deels voorchristelijke tradities. In Nederland bloeiden zij weer op. Oude regels, die op de eilanden zelf soms niet meer strikt werden nagevolgd, werden plots weer belangrijk en zelfs mensen die nooit op de Molukken geweest waren, interesseerden zich ineens voor deze Adat.

Vooral voor oudere mensen en de vrouwen waren ook de twee Molukse protestante kerken, de Geredja Protestan Maluku en de Geredja Indjili Maluku (GIM), een belangrijke bron van structuur in het leven. Door kerkraden, zangkoren en kerkelijke jongerenorganisaties vormden deze ook bij de andere Molukkers een belangrijk deel van het leven.


70 jaar geleden arriveerden de eerste Molukkers in Nederland

Deze heroriëntatie van de Molukkers kan vervolgd worden in de evolutie van de Molukse organisaties. In het begin ontstond een groot aantal organisaties, maar tegen het einde van de jaren 60 was enkel de Badan Persatuan van enig belang. Zij was sterk op de RMS gericht en had sterke banden met de GIM.

'Normalisatie':

Vanaf 1954 begon de Nederlandse overheid steeds meer verantwoordelijkheid over te hevelen naar de Molukkers zelf. Ze moesten (gedeeltelijk) hun eigen huur betalen en men begon ze te stimuleren werk te zoeken.

Tegelijk stond de overheid er nog altijd op dat het verblijf van de Molukkers in Nederland tijdelijk zou zijn. De situatie werd echter steeds onhoudbaarder. De kampbarakken, die aanvankelijk al van lage kwaliteit waren, vervielen van jaar tot jaar meer en Molukse kinderen deden het slecht in het onderwijs. In 1957 werd een commissie voor het oplossen van de situatie opgericht. Zij kwam echter pas in 1959 met een voorstel: het bouwen van speciale wijken voor de Molukkers, de zogenaamde Molukkerswijken. De laatste van deze werd in 1969, tien jaar later, klaargemaakt.

De verhuizing naar de wijken zorgde voor verbeterde woon omstandigheden. Ze doorbrak echter niet de Molukse isolatie van de samenleving. De kampraden werden simpelweg vervangen door wijkraden. De leden van deze raden dankten hun positie aan hun vaardigheid om het contact met de buitenwereld te monopoliseren. Zij hadden geen voordeel bij de integratie van de Molukkers. Ook de politieke leiders van de RMS waren tegen integratie. Zij vreesden dat dit zou zorgen voor een afname van de loyaliteit jegens het RMS-ideaal.

Vanaf de late jaren ‘60 begon de overheid te proberen de Molukkers te overtuigen dat hun toekomst in Nederland lag. Tegen die tijd waren de Molukkers echter al vastgezet in hun idealen. De CAZ werd op 1 januari 1970 afgeschaft. Hiermee maakte de overheid officieel een einde aan de 'tijdelijke' situatie. Ze erkende dat het een zwaarwegende fout geweest was de Molukkers te ontslaan en hen zo lang wijs te maken dat ze naar huis zouden keren. De omgang met de Molukkers bleef echter nog lange tijd fragmentarisch en improvisatorisch.

Animositeit tegenover Nederland:

De verhoudingen tussen de Nederlandse regering en de Molukkers bleven jarenlang zwaar belast door de plotselinge overkomst naar Nederland en het collectieve ontslag uit het leger.

Hierbij kwam nog een derde factor: het weigeren zijdens de Nederlanders om zich actief voor het oprichten van een Molukse republiek in te zetten. De Molukse gemeenschap had geen middelen om zelf voor hun RMS-ideaal te vechten. Zij konden enkel eisen dat de Nederlandse overheid dit zou doen. Toen ze dat niet deed en de Nederlandse bevolking langzaamaan de interesse in de Molukse zaak verloor, sloeg de haat jegens Indonesië, dat ver weg lag, om in een haat jegens Nederland.

De normalisatiepogingen vanaf 1954 verergerden deze haat alleen nog maar. De Molukkers waren er intussen aan gewend dat hen alles gegeven werd. Ook zagen ze de nieuwe maatregelen als een ontkenning van hun militaire status.

Het personeel van de CAZ, voor de Molukkers het zichtbaarste deel van Nederland, kreeg het met deze haat zwaar te verduren. Velen van hen reageerden hierop door contact met de Molukkers te minimaliseren. Dit leidde tot een verdere isolatie.

Tweede generatie:

Rond deze tijd begon een nieuwe generatie Molukkers volwassen te worden. Deze generatie was in de kampen in Nederland geboren en had nooit in het KNIL gediend. Het gevolg was dat zij hun situatie anders bekeken.

Zij waren enerzijds beter vertrouwd met de moderne wereld dan hun ouders. Ondanks de bemoeilijkende omstandigheden was de Molukse isolatie van de samenleving niet totaal. Zo hadden vrouwen via de medische zorg contact met moderne, Nederlandse ideeën over opvoeding en gezinsplanning. Dit leidde tot een drastische afname van het aantal kinderen per vrouw. In andere domeinen was de verandering minder merkbaar, maar ook het aantal Molukkers dat buiten de wijken leefde en de deelname in het onderwijssysteem en de arbeidsmarkt namen langzaamaan toe.

Anderzijds verzette deze nieuwe generatie zich steeds meer tegen de ideeën van de vorige generatie. Zij begrepen dat hun ouders hen geen advies konden geven in deze nieuwe wereld en vonden diens opvoeding te autoritair. Het gebrek aan succes van de RMS-beweging zorgde ervoor dat zij geen vertrouwen meer hadden in het leiderschap daarvan.

Dit generatieconflict uitte zich op twee manieren: gewelddadige acties in de jaren '70 en een meer geleidelijk proces van omdenken tijdens de jaren '80.

Molukse Acties - Voorgeschiedenis:

Na inmiddels twintig jaar was het doel van een onafhankelijke republiek der Zuid-Molukken nog altijd niet dichterbij. Dit zorgde ervoor dat het vertrouwen van de gemeenschap (niet enkel jongeren) in het politieke leiderschap van de RMS daalde.

Dit zorgde ervoor dat een aantal Molukkers (ongeveer 10%) zich met Indonesië verzoenden. Zij vroegen bij de Indonesische ambassade in Den Haag om toestemming om naar hun families en dorpen terug te mogen keren. Hiervoor moesten zij echter de republiek Indonesië accepteren, wat door de RMS-ondersteunende Molukkers als hoogverraad werd aangezien. Daarnaast zorgde deze terugkeerbeweging voor angst dat de Indonesische ambassade probeerde de gemeenschap te infiltreren om de loyaliteit aan het RMS-ideaal te ondergraven. Het kwam tot gewelddadige aanvallen op families die verondersteld werden "Indonesische contacten" te hebben. Dit vergrootte de verdeeldheid binnen de Molukse gemeenschap.

Ook binnen de politieke leiding ontstond een splitsing. Een militaristische factie beschuldigde de Manusama-regering ervan niet genoeg voor de verwerkelijking van een onafhankelijke Molukkenrepubliek te doen. Dit mondde erin dat Isaac Julius Tamaëla, de leider van de militaristen, in juni 1969 een eigen RMS-regering uitriep.

De Manusama-regering had een "lijfwacht", het Korps Pendiagaan Keamanan (KPK). Na de splitsing richtte Tamaëla als tegengewicht zijn "commando’s" op, een soort semi-leger. Het duurde niet lang voordat deze organisaties begonnen elkaar te bevechten. Het spectaculairste voorval was een overval van KPK-leden op het huis van Tatuhey, de "premier" van de Tamaëla-regering.


Ami Pakuma


De Molukse Verhalenvertellers vertellen hun verhalen, die het Molukse volk zo bijzonder maakt


Motieven:

De Molukse acties werden uitgevoerd door jongeren, voornamelijk leden van de tweede generatie. Zij werden hierin echter gesteund door bepaalde leden van de RMS-leiding. Dit wil niet zeggen dat de acties door hen gepland werden, maar zij zetten de jongeren er toe aan en voorzagen hen van wapens. De jongeren zelf hadden hierbij grotendeels het gevoel dat ze autonoom handelden.

Voor de jongeren was het motief dat zij zich miskend voelden door de Nederlandse samenleving en ontevreden waren met het gebrek aan succes van de RMS tot dan toe. Zij wilden dit veranderen door directe acties, gericht ofwel tegen Indonesië ofwel tegen de Nederlandse samenleving.

De ouderen die hen ondersteunden hadden hiervoor andere redenen. Zij zagen in de acties ten eerste een middel om de interne verdeeldheid en geweld naar buiten te richten, tegen Indonesië en Nederland, en ten tweede een middel de toenemende integratie, die volgens hen de loyaliteit jegens het RMS-ideaal zou verminderen, te verhinderen.[2]

Acties - Bezetting ambassade van Wassenaar:

De eerste Molukse actie was de bezetting van de Indonesische Ambassade te Wassenaar. Vroeg in de ochtend van 31 augustus 1970 waren 33 zwaarbewapende Molukse jongeren, leden van beide RMS-facties, met verschillende auto’s bijeen gekomen op de hoek van de Rijksstraatweg en de Kerkeboslaan in Wassenaar. Daar stond de woning van de Indonesische ambassadeur. Nadat ze zich verzameld hadden renden ze over het gazon, drongen het huis binnen en gijzelden het aanwezige personeel. De Nederlandse patrouillerende agent werd doodgeschoten. Laat in de middag van dezelfde dag gaven ze zich al weer over. Ze waren, na een gesprek met Manusama, tot de conclusie gekomen dat hun doelen bereikt waren: ze hadden publiciteit voor de Molukse zaak gekregen en het geplande staatsbezoek van de Indonesische president Soeharto was uitgesteld. De gijzeling duurde van begin tot einde ongeveer twaalf uur.

De Nederlandse reactie op de bezetting was vrij mild. De jongeren kregen celstraffen tussen de vier maanden en drie jaar; de rechter toonde begrip voor hun nood iets voor het RMS-ideaal te doen. Ook waren er gesprekken tussen de regering en Manusama, maar daar kwam weinig uit. Binnen de Molukse gemeenschap werden ze echter als helden ontvangen, wat wellicht latere jongeren inspireerde tot navolging.


Leiders van de KPK waren betrokken bij de planning van de actie, maar het is niet geweten in hoeverre de actie gepland was door de KPK.

Treinkaping bij Wijster en bezetting Indonesisch consulaat:

Op 2 december 1975 kaapte een groep Molukse jongeren een trein in de buurt van het dorp Wijster (provincie Drenthe). Er vielen drie doden: de machinist en twee passagiers. De gijzelnemers gaven zich uiteindelijk op 14 december over. Op dezelfde dag als de treinkaping bezette een andere groep Molukse jongeren het Indonesische consulaat in Amsterdam en een school voor Indonesische kinderen, die zich in hetzelfde gebouw bevond. Hierbij viel één dode, een medewerker van het consulaat. Deze bezetting werd op 19 december beëindigd.

Deze tweede actie plaatste de Nederlandse overheid in een benarde situatie. De eisen van de Molukse jongeren waren vaak onduidelijk of niet uitvoerbaar. Wat Nederland de Molukkers wel kon bieden waren symbolische concessies (zoals een audiëntie bij de premier voor Manusama) en deelname in de maatschappij. Dit laatste was echter precies wat de Molukkers niet wilden. In de tussentijd nam het gevaar toe dat er represailles van de Nederlandse meerderheidsbevolking tegen de Molukkers zouden komen.[2]

Treinkaping bij De Punt en gijzeling lagere school in Bovensmilde:

Op 23 mei 1977 vond een tweede dubbele actie plaats. Wederom werd in Drenthe een trein gekaapt, deze keer in de buurt van het dorp De Punt. Tegelijk werden in een dorpsschool in Bovensmilde enkele honderden kleine kinderen en hun leerkrachten gegijzeld. De schoolkinderen worden op 27 mei vrijgelaten. Onderhandelingen met de treinkapers liepen echter vast, zodat de trein op 11 juni bestormd werd. Hierbij kwamen twee gegijzelden en zes gijzelnemers om het leven.

Deze acties hadden een sterke invloed op de Molukse gemeenschap. Dat voor hun zaak lagereschoolkinderen gegijzeld werden, vulde veel Molukkers met schaamte. Men begon zich af te vragen wat het nut van het geweld was, voor welke doelen precies gestreden werd. Na 1977 stopte de ondersteuning van de acties door leden van de RMS-leiding.

Gijzeling in het provinciehuis te Assen:

Desondanks gijzelden op 13 maart 1978 drie Molukkers het Provinciehuis van Drenthe te Assen. Deze gijzeling werd al de volgende dag beëindigd door een interventie van de Bijzondere Bijstands Eenheid. In totaal stierven twee mensen: een gegijzelde werd doodgeschoten; een tweede raakte gewond tijdens de bevrijdingsactie en stierf enkele weken later.


Proces van omdenken:

Als gevolg van de acties van '77 was het Molukse leiderschap tot de conclusie gekomen dat geweld alleen maar negatieve gevolgen kon hebben. Vanaf dan ontstond dan ook een toenemende bereidheid tot onderhandelingen en integratie.

In 1978 publiceerde de regering een beleidsnota, "De Problematiek der Molukkers in Nederland". Hierin werd niet ingegaan op de politieke eisen van de gemeenschap, maar werden wederom maatregelen voorgesteld om hun deelname in de samenleving te vergroten. Dit was een aanpak die vroeger altijd verontwaardiging had opgeroepen van Molukse leiders. Deze keer was dit echter anders. Als gevolg van deze nota begon het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers (IWM), een onderhandelingsplatform dat al sinds 1976 bestond, te functioneren. Discussies over emancipatie, identiteit en discriminatie werden nu als belangrijk gezien en niet als een manier om de loyaliteit jegens het RMS-ideaal te verminderen.

Rond dezelfde tijd begon de Nederlandse overheid Molukse jongeren mogelijkheden te bieden om Java en Ambon te bezoeken, om te zien hoe de situatie daar werkelijk was. Molukkers die in Nederland waren opgegroeid hadden namelijk een volledig vertekend beeld van het leven op de Molukken. Zij stelden zich voor dat het een aards paradijs was dat alleen besmeurd werd door de boze Javanen. Daarom waren de RMS-leiders ook tegen de reizen naar Ambon. Zij wilde deze illusie overeind houden. Een van de organisatoren, Kuhuwael, werd zelfs in zijn huis neergeschoten, maar hij overleefde. Desondanks werden de reizen erg populair bij Molukse jongeren en droegen er inderdaad toe bij dat ze een realistischere blik op de situatie op de Molukken kregen.

Ook kregen de Molukse wijken tijdens de jaren zeventig, naast de al bestaande geestelijke en politieke instituties, een sociaal-culturele institutie in de vorm van welzijnsinstellingen. Hierin werden politieke scholingen georganiseerd, kindercrèches en vrouwengroepen actief en bestond de mogelijkheid om feesten te organiseren of culturele groepen te laten optreden. De stichtingen gaven zo jongeren een kans invloed uit te oefenen op de ontwikkelingen in de gemeenschap.

Deze situatie leidde tot een dubbel proces van omdenken. Ten eerste verbreedde de nieuwe generatie de tunnelvisie op een onafhankelijke staat der Zuid-Molukken. Ze begon zich in te zetten voor humanitaire projecten op de Molukken en begonnen zich te interesseren voor de situatie in heel Indonesië, niet enkel op Ambon.


Ten tweede begon ze haar situatie in Nederland niet als een politiek, maar als een sociaal probleem te zien. Ze begonnen problemen aan te spreken als de hoge werkeloosheid en het onvermogen van Nederlandse leerkrachten om specifieke problemen van Molukse kinderen op te lossen. Dit leidde tot positieve-discriminatie-maatregelen en een langzame verbetering van de positie van de Molukkers na 1980.

Derde generatie:

De Molukse gemeenschap telt tegenwoordig ongeveer 40.000 leden. Ze is echter niet meer even duidelijk gedefinieerd als vroeger en is grotendeels geassimileerd in de Nederlandse samenleving. Door gemengde huwelijken, migratie uit de Molukse wijken en culturele heroriëntatie zijn de grenzen vager geworden. Desondanks identificeert de meerderheid zich nog altijd met de Molukken. De huidige, derde generatie beseft echter ook dat hun leven in Nederland geworteld is en zet zich steeds meer in voor de belangen van de eigen gemeenschap in Nederland. De tunnelvisie op het RMS-ideaal is grotendeels verdwenen. Een harde kern van RMS-ondersteuners blijft wel nog altijd de situatie van de Molukkers in Nederland puur in politieke termen zien, maar deze harde kern heeft niet meer dezelfde invloed als vroeger. Toch blijft er onrust in de Molukse gemeenschap aanwezig, zeker als de situatie op de Molukken slecht is. Het geweld daar in 1999 zorgde ook in de Nederlandse Molukse gemeenschap voor spanningen en zelfs enkele gewelddadige incidenten. Dit nam echter snel terug af.

70 jaar Molukkers in Nederland: "We moeten ons hele verhaal blijven vertellen"

Video: Hoe de Molukkers naar Nederland kwamen en bleven

70 jaar geleden arriveerden de eerste Molukkers: 'Ze werden in kampen gestopt'

Molukkers vieren 70 jaar RMS met het hijsen vlag, extra militairen op Molukken

Voor het  NOS artikel en video's klik op de bovenstaande knoppen


Wij moeten ons hele verhaal blijven vertellen