Anton Versteeg vertelt over zijn grootvader
die arts was in Nederlands-Indië
Dit verhaal gaat over mijn grootvader Gerard Martinus Versteeg, die na zijn medicijnenstudie in Utrecht een groot deel van zijn leven als arts in Nederlands-Indië heeft gewoond en gewerkt en dat altijd met veel kunde en toewijding. Het was een zeer bijzonder mens, waar ik erg trots op ben...
Ik vind het belangrijk om ook dit stuk van de geschiedenis van Nederlands-Indië te laten zien, zeker nu de Nederlandse aanwezigheid aldaar ter discussie staat en momenteel nogal eenzijdig en negatief in het nieuws wordt gebracht.
Hij werd geboren in Zeist op 5 juni 1876 als zoon van een aannemer/timmerman. Zijn voorouders hadden daarvoor in Woudenberg gewoond, waar zijn grootvader Maas Versteeg molenaar was. Daarvoor hadden ze vele generaties lang bij Stroe op de Veluwe gewoond, waar de familie een boerderij, De Steeg, bewoonde.
Bij het schrijven van dit verhaal heb ik kunnen putten uit zes van zijn privé dagboeken plus drie expeditie dagboeken, Mijn zusje had ze al die jaren zorgvuldig bewaard, maar omdat ze niet van plan was er iets mee te doen heeft ze deze documenten zo'n 12 jaar geleden aan mijn gegeven.
Dank zij deze dagboeken, die hij bijhield vanaf zijn studie medicijnen bij de Rijksuniversiteit van Utrecht (RUU) tot enige jaren voor zijn dod in 1943, weten we veel over zijn tijd in Nederlands-Indië. Tussen 1920 en 1930 werkte hij in en rond de steden Solo (Surakarta), Kuningan en Semarang op Java als Hoofd van de plaatselijke pestbestrijding door de Nederlandse overheid.
Portret van Gerard martinus Versteeg, gemaakt tijdens de Derde Zuid Nieuw-Guinea Expeditie in 1912-1913
Later keerde hij terug naar Nederland. De laatste jaren van zijn werkend leven was hij medisch ambtenaar verbonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. In 1943 kort na zijn pensioen, overleed hij in Den Haag.
De minutieus handgeschreven expeditie dagboeken zijn in 2010 ondergebracht bij het Tropenmuseum in Amsterdam (v/h het KIT, Koninklijk Instituut voor de tropen, nu onderdeel van het Wereldmuseum, waar ook Naturalis in Leiden onderdeel van is). Zij waren zo vriendelijk de room 1.000 pagina's professioneel te laten inscannen zodat ik ze heb kunnen transcriberen.
De zes persoonlijke dagboeken, die hij sinds 1897 bijhield, zijn in 6 delen gepubliceerd bij uitgeverij Pumbo. Deel 1 en 6 spelen zich af in Nederland. De overige delen op Java, Sumatra en Borneo.
Er zijn drie expeditie dagboeken gepubliceerd: In 2019 De Gonini Expeditie 1904 en in 2020 Eerste Zuid Nieuw-Guinea Expeditie 1907 en Derde Zuid Nieuw-Guinea Expedietie 1912-1913 (twee delen).
De zes privé dagboekdelen vat ik hierna kort samen. Ik heb daarbij zoveel mogelijk relevante foto’s geplaatst, want het gezegde luidt immers, dat één foto meer zegt dan duizend woorden.
Deel 1 (1897-1902) gaat voornamelijk over zijn medicijnen studie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht (RUU), waar hij aan begon na zijn schooltijd in Zeist.
Omdat zijn vader vrij onverwachts in 1893 was overleden, nog toen hij op het gymnasium zat, zat zijn familie zonder inkomen en moest hij geld lenen van kennissen, vrienden en familie om zijn studie te bekostigen. In dit deel beschrijft hij weer een heel gedetailleerd over zijn gedachten, gevoelens en levensfilosofie. Ook over zijn constante strijd om aan geld voor de studie te komen.
Hoofdgebouw van de RUU en twee van zijn studieboeken
De drie team leden: van links naar rechts Pulle, Snell en Versteeg
Franssen Herderschee, Versteeg en de Goeie (Suriname, 1904)
Tijdens zijn studie werd een Botanie een belangrijke hobby. Hij werd hierin gesteund door zijn hoogleraren. Dit kwam ook goed van pas bij de expedities naar Suriname en Nieuw-Guinea.
In het kader van het thema van dit verhaal (Nederlands-Indië) houd ik het verder hierbij.
Deel 2 (1902-1914) beschrijft eerst zijn afstuderen in Utrecht.
Als arts in opleiding nam hij in 1903 en 1904 deel aan twee expedities naar het onbekende binnenland van Suriname. Zijn belangrijkste teamgenoten bij beide expedities waren Alphons Franssen Herderschee (expeditieleider, KNIL-officier en cartograaf) en Claudius de Goeie (marineofficier, cartograaf, fotograaf en tijdens deze expeditie de verzamelaar van etnografische voorwerpen).
Behalve met de medische zorg was grootvader Versteeg belast met het bijeenbrengen van een collectie botanische en zoölogische specimens.
Alle drie fotografeerden ze de onderneming. Behalve met de medische zorg was hij belast met het bijeenbrengen van een collectie botanische en zoölogische specimens. Hij fotografeerde de ontdekkingsreis uitgebreid.
Na zijn doctoraal en zijn huwelijk met Maria Tinholt in 1905 gaat hij als legerarts bij het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) naar Nederlands-Indië.
Waarschijnlijk geselecteerd om zijn ervaringen als arts-ontdekkingsreiziger in Suriname, zou hij ook in Indië deelnemen aan twee van de drie expedities die ondernomen werden naar de met 'eeuwige sneeuw' bedekte toppen van het centraal gelegen Sneeuwgebergte in Nieuw-Guinea.
De eerste maal zou hij als arts deel uitmaken van de Eerste Zuid Nieuw-Guinea Expeditie in 1907 onder leiding van Hendrik Lorentz, die de sneeuw niet bereikte; de tweede maal in dezelfde hoedanigheid in de Derde Zuid Nieuw-Guinea Expeditie in 1912-1913 onder Alphons Franssen Herderschee, met wie hij in Suriname al op pad was geweest.
Grootvader was een van de eersten ooit die de sneeuw van Nieuw-Guinea betrad. Zoals in Suriname was hij een van de fotografen van de expeditie. Mede-teamlid A.A. Pulle heeft een boekje geschreven over zijn ervaringen tijdens deze expeditie: Naar het Sneeuwgebergte van Nieuw-Guinea met de Derde Nederlandsche Expeditie. Amsterdam: Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, z.j. (ca.1921)
Hij beschrijft de eerste jaren in Indië, de geboorte van zijn zoon (mijn vader) en dochter in Bogor en Bangkinang, en de voorbereidingen voor zijn expeditie in 1907 naar Zuid Nieuw Guinea. De expeditie zelf is beschreven in een apart dagboek. In 1912 gaat hij voor de tweede keer op expeditie naar Zuid N.G. deze keer veel succesvoller.
Daar worden zijn kinderen, zoon Cees in Bogor, Java, 1908 en dochter Dies in Bangkinang, Sumatra, 1910 geboren. In Sumatra heeft hij naast zijn werk voor het leger ook een particuliere praktijk. Verder gaat hij mee met twee expedities naar Nieuw-Guinea in 1907 en 1913. Na deze laatste expeditie gaat hij met zijn gezin met verlof naar Holland.
Deel 3 (1914-1920) begint in Zeist, maar in maart 1914 gaat hij voor de tweede keer naar Indië. Het beschrijft zijn verblijf in Banjarmasin op Kalimantan (het Indonesische deel van het eiland Borneo). Hij woont daar 4 jaar met zijn familie. Hij heeft er een goedlopende particuliere polikliniek. Oktober 1918 gaan ze terug naar Java en komen bij Salatiga te wonen. In 1920 gaat hij voor Pestbestrijding in Midden-Java werken.
Deel 4 (1920-1929) begint in Salatiga, Java.
In 1922 vertrekt zijn vrouw, Maria, met zoon Kees en dochter Dies naar Nederland, in verband met hun studie op de middelbare school. Hij volgt hen een jaar later, maar gaat in 1928 voor de derde keer, deze keer alleen, naar Indië.
Hij gaat naar Solo, Midden Java, waar hij belast is met de Pest Bestrijding, Woning Inspectie en Woning Verbetering en daarna gaat hij, beschreven in deel 5, naar Kuningan in West Java, waar hij eveneens belast is met de Pest Bestrijding.
Nieuw v.d. Dag voor Nederlands-Indie
21 februari 1930
Er waren een aantal Geneeskundige diensten in Indië. De Militaire M.G.D., de Burgerlijke B.G.D. en ook nog een overkoepelende Centrale B.G:D. Hij heeft eerst bij de Pestbestrijding (PBs) bij de MGD en daarna bij de BGD (Burgerlijk Geneeskundige Dienst) afdeling Pestbestrijding gewerkt.
In deze periode was hij alleen in Indië, zonder zijn gezin vanwege de middelbare school opleiding van mijn vader en zijn zusje, mijn tante dus. Hij woonde op Java, en ging na zijn pensionering als burger bij de BGD (Burgerlijk Geneeskundige Dienst) afdeling Pestbestrijding werken.
Deel 5 (1929-1931) beschrijft dit werk, wat hij deed tot mei 1930, wanneer hij met het ms Slamat voor een kort verlof naar Nederland gaat;
In deel 6 (1931-1935) gaat hij voor de laatste keer naar Indië, het laatste gedeelte gaat over zijn terugkeer naar Holland in 1931 met het ms Baloeran en de problemen die hij daar ondervindt om de draad met zijn familie weer op te pakken.
Grootvader met vrouw en dochter bij hun huis in Den Haag
26 augustus 1935
Tot Slot:
Hij is overleden op 3 mei 1943 in Den Haag, dus tijdens de Duitse bezetting, waarschijnlijk aan een darmziekte.
Voor mijn vader was dat een rampjaar, want in korte tijd overleden in dat jaar zijn eerste vrouw, dochtertje en zijn vader. Hij heeft daar nooit veel over gepraat. Hij was sowieso geen prater, zoals zovele mensen met Indische "roots". Daar komt nog bij dat de Verstegen van nature vrij gesloten zijn.
Ik ben in 1948 geboren en heb mijn grootvader dus helaas niet gekend. Mijn vader natuurlijk wel, maar die is in 1976 overleden. Jammer genoeg heb ik nooit over de dagboeken met hem kunnen spreken, want ik kreeg ze pas veel later onder ogen.
Ook ben ik helaas nooit in Indonesië geweest. Het dichtste bij was ik toen ik een tussenlanding had in Singapore, tijdens een reis voor mijn werk naar Sydney.
Ik ben wel gek op Indisch eten, lekker pedis, dus ergens heb ik toch wel iets van zijn genen.....
Anton Versteeg, oktober 2020
COPYRIGHT
Deze website is het geestelijk eigendom van
de Stichting Nederlands-Indië.
De inhoud van deze website mag niet gereproduceerd of gekopieerd worden, zonder de schriftelijke toestemming van de Stichting Nederlands-Indië.
Copyright © All rights reserved Stichting Nederlands-Indië
&
De Indische Verhalentafel