Veel verhalen, ook op deze verhalentafel, gaan over Indische Nederlanders die hun leven hadden opgebouwd in het voormalig Nederlands-Indië. Sommigen daar geboren en sommigen naar Nederlands-Indië gereisd met de hoop op een beter leven. Na een gezin te hebben gesticht en een carrière te hebben opgebouwd kwam de Japanse bezetting. Velen belandde in Jappenkampen en maakte de alom bekende verschrikkingen mee. Sommigen belandden in buitenkampen, de zogenaamde buitenkampers. Soms werden ze vóór en soms na de verschrikkelijke Bersiap periode en de politionele acties gerepatrieerd en keerden terug naar Nederland. Nu zeg ik wel gerepatrieerd maar in feite klopt deze term niet. Velen waren niet in Nederland geboren, of nog nooit in Nederland geweest. Het verhaal over mijn vader is heel anders en best uniek want als geboren Nederlander en Hoofdcommissaris van Politie koos hij en ons gezin ervoor om in de toen door Soekarno uitgeroepen Republiek Indonesia te blijven en afstand te doen van zijn Nederlands paspoort en dus Indonesiër te worden. Dit bleek niet zonder gevaar voor eigen leven en dat van het gezin te zijn en eindigt met onze vlucht naar Nederland waar wij asiel moesten aanvragen. Dit is het verhaal van mijn vader Johannes Hendrikus Singelenberg.

Dinah Singelenberg, februari 2022

 

De op 9 juni 1892 in Amsterdam geboren Bernardina Antonisse, dochter van Hendrik Antonisse en Bernardina van Oudenniel trouwde op 6 augustus 1913 met de 3 jaar jongere Karel Singelenberg ook geboren in Amsterdam op 9 april 1889.

Dit huwelijk werd gezegend met de geboorte van een eerste zoon, in Roosendaal, op 6 juni 1914 Karel Godefridus Hendrik genaamd. Een jaar later beviel Bernardina in Hellevoetsluis van een tweede zoon (mijn vader) Johannes Hendrikus (Johan Hendrik) op 26 juni 1915 en 5 jaar na de geboorte van mijn vader werd er nog een derde zoon geboren, in Amsterdam, op 26 september 1920.

Het gezin keerde terug naar Amsterdam waar ze aan de Admiraal de Ruijterweg woonden. Toen mijn vader 12 jaar was en net op de H.B.S in Amsterdam zat gebeurde er een noodlottig ongeval. Bernardina, zijn moeder, werd door de paardentram in de Paleisstraat overreden met de dood tot gevolg. Mijn opa Karel die later hertrouwde bleef achter met zijn drie zonen. Dit kan één van de redenen zijn geweest dat mijn vader, die in de 3e klas van het gymsnasium zat al op 15 jarige leeftijd van school ging om als kok op de grote vaart te gaan. Zijn koksschort heb ik nog in mijn bezit. Opa Karel hertrouwde met Annie Togni. Jaren later zou de broer van mijn vader (Karel) met de zus van Oma Annie, genaamd Dini trouwen.

Ik ben in het bezit van een foto uit Nederlands-Indië van mijn vader met Batavia 1932 erop vermeld. Dit doet mij vermoeden dat vader al als kok op de grote vaart  in Nederlands-Indië terecht kwam nog voor hij in militaire dienst in Nederland ging.

Uit een pagina van het militieregister kan ik opmaken dat mijn vader 6 jaar lager onderwijs, 2 jaar H.B.S en 3 jaar J.C genoot, (mijn vemoeden is dat J.C een opleiding is voor jongeren). Dat hij 1.71m lang was en ondertussen verhuisd was naar de Bilderdijkkade 29III. Zijn keuring voor de militaire dienst was op 20 februari 1934, hij was toen nog net geen 19 jaar oud en werd geschikt bevonden. John zoals hij genoemd werd had als eerste keuze de wens uitgesproken om bij de Koninklijke Marine te worden ingedeeld en als tweede bij de Pontonniers. Hij werd het meest geschikt bevonden voor de Koninklijke Marine en ingelijfd op 27 februari 1935 bij de Zeemacht ploeg.

Op 1 september 1939 wordt hij gemobiliseerd bij de Koninklijke marine te Rotterdam en op 3 september 1939 wordt hij als employee van de Koninklijke marine Nederland per radio Hilversum opgeroepen om uit te varen in de nacht van 4 op 5 september met de m.s. Oranje naar Nederlands-Indië.

In mei 1940 krijgt John een eervol ontslag van de Koninklijke marine Nederland om over te gaan naar de Algemene Politie in Batavia, waar hij op 1 juni 1940, na voor het algemene examen te zijn geslaagd, een opleiding van Hoofdagent der algemene Politie gaat volgen aan de Politieschool in Soekaboemi.

Op 1 mei 1941 wordt hij aangesteld als hoofdagent der Algemene Politie in Padang, Sumatra ’s Westkust. Door de uitbraak van de tweede wereldoorlog en de bezetting door Japan wordt ook Johan op 9 april 1942 geïnterneerd in Padang en Bangkinang, eveneens op Sumatra ‘s Westkust. Een tijd waarvan hij later rond 1960, zoals zo velen die dit hebben meegemaakt, een kampsyndroom aan over houdt. Een periode waar mijn vader nooit met zijn kinderen over heeft willen spreken.

John heeft (hij hield na zijn carrière bij de politie heel erg van dansen) nog vóór de Japanse bezetting, tijdens de dansles, mijn moeder, de 6 jaar jongere, Mathilda Robot leert kennen. Tilly zoals ze genoemd wordt is geboren in Menado op 22 oktober 1921. Tijdens de Japanse bezetting was ook Tilly geïnterneerd, aangezien ze Menadese was is het waarschijnlijk dat ze een buitenkamper was in Noord-Sumatra of in een burgerkamp geïnterneerd is geweest. Mijn moeder was wat opener wat de informatie over de oorlog betreft en heeft ons verteld dat ze tijdens deze periode al haar juwelen verkocht aan de bezetter om zo wat informatie over mijn vader te krijgen en/of te zorgen dat hij voorzien werd van sigaretten.

Op 26 april 1946, tijdens de verschrikkelijke Bersiap tijd, trouwen Tilly en John.

Op 31 oktober 1946 word John aangesteld tot Hoofdagent der 1ste klasse te Medan en op 28 december 1946 aangesteld tot Inspecteur van Politie 2e klasse.

John ziet op 21 maart 1947, om particuliere redenen, af van het evacuatie-verlof naar Nederland en wordt bij de Algemene Politie in Batavia geplaatst. Precies een maand later, op 21 april 1947 later ziet hun eerste dochter het levenslicht. Wellicht is dit de reden dat hij en Tilly afzien van het evacuatie-verlof. Hun eerste kind, een dochter krijgt de naam Eugenie Charlotte.

Op 7 juni 1947 wordt John overgeplaatst naar Makassar en op 9 maart 1948 als Inspecteur der Algemene Politie benoemd in vaste dienst. Het is dan ook in Makassar dat het tweede kindje een zoon die de naam John Eduard krijgt en op 24 juli 1948 ter wereld komt.

John heeft een hoog aanzien en wordt regelmatig overgeplaatst. Zo ook op 12 mei 1949 als bij besluit van de Minister van binnenlandse zaken van Oost Indonesië naar de Algemene Politie te Timor Koepang wordt overgeplaatst. Hier wordt het derde kindje in Kefamenanu op 16 april 1950 geboren wederom een zoon die de naam Peter krijgt.

Ergens in mei op aandringen van diverse vooraanstaande Indonesiërs en in verband met de gunstige omstandigheden vraagt John in Timor Koepang het Warga Negara Indonesia aan of te wel het Indonesisch staatsburgerschap.

In de periode 1949 – 1956 wordt John als hoofd van de Politie aangesteld in verschillende plaatsen zoals Kefamenakoe, Roté, Sabu en Timor Koepang. Het is ook in deze periode dat een vierde kindje geboren wordt en wel op 13 juli 1952 in Roté-Baa de kleine jongen krijgt de naam Karel.

Op 1 januari 1954 wordt John aangesteld tot Adjunct kommandant van Politie en op 27 juni 1954 word ik eveneens in Roté-Baa geboren en krijg de volle naam Dinah Mathilda.

Tilly was hervormd opgevoed en John katholiek en het is daarom dat de drie oudste kinderen Hervormd en de 2 jongste Katholiek gedoopt zijn.

In november 1956 wordt John met het gezin, nu bestaande uit 5 kinderen, overgeplaatst van Timor Koepang naar Djakarta om op het hoofdkantoor van Politie te gaan werken.

Het gezin had zowel de gewelddadig Bersiap periode als ook de politionele acties meegemaakt en hoewel het gezin het Indonesisch staatsburgerschap had bleef John in hart en nieren Nederlander. Hij dient onder Soekarno, waar hij ook persoonlijk contact mee heeft en vertrouwd de situatie die voor hem en zijn gezin steeds gevaarlijker wordt niet.

Hij besluit dan ook in 1959 in verband met bepaalde omstandigheden de hulp in te roepen van de Nederlandse regering om hem en zijn gezin een visum te verstrekken voor Nederland. Hij vermeende dat hij nog onder de garantie-wet van Nederland viel in verband met zijn diensttijd in Nederlands-Indië van 1940-1949. Dit blijkt niet zo eenvoudig en schrijft Karel Singelenberg mijn opa nog een brief naar het ministerie van justitie in Den Haag. Hieronder de brief in cursief:

Brief, gericht aan het Ministerie van Justitie, Afd. Hoofd Grensbewaking en Vreemdelingenzaken, Raamweg 47 Den Haag. Haarlem 21-7-1595

Zeer Geachte Heer,

Ondergetekende zijnde Karel Singelenberg geboren te Amsterdam den 9 april 1889, thans wonende in Haarlem, Orionweg 140, brengt het volgende onder U aandacht.

  • Dat hij een zoon heeft, die sinds 1940 werkzaam is bij de Politie in Indonesië tot heden, uitgezonderd de tyd die hy doorbracht in Japanse gevangenschap op Noord-Sumatra. Deze zoon betreft: Johannes Hendrikus Singelenberg, geboren 26 juni 1915 te Heelevoetsluits/Nederland, zyn huidige standplaats is Djakarta/Indonesia, in functie als Adj. Komisaris Polisi.
  • Dat zyn hierboven genoemde zoon op 26 april ’46 in het huwelyk is getreden met Mathilda Robot, (een Menadonees), geboorte datum is 22 october ’21, geboorte plaats my onbekend. Uit dit huwelyk zyn in Indonesie vyf kinderen geboren zynde; Eugenie Charlotte, dochter geb.21 april 1947 in Djakarta. John Eduard, 24 juli 1948, zoon in Makassar geb. Peter, 16 april 1950, zoon in Kefamenanoe-Timor Koepenang. Karel, 13 juli 1952, zoon in Rote-sabu-Timor Kopenag. Dina Mathilda, 27 juni 1954, dochter, idem.
  • Dat ondergetekende van bevriende relatie’s welke uit Indonesie zyn overgekomen heeft vernomen, dat zyn zoon met zyn gezin Indonesie wil verlaten om naar Holland terug te keren. Waarschynlyk omstreeks Kerstmis van dit jaar, de vlucht naar Nederland als volgt plaats zou vinden, Vrouw en kinderen arriveren apart in Nederland per boot of vliegtuig, zyn zoon eventueel via een andere toegansweg n. Nederland.
  • Dit schryven is aan U gericht naar aanleiding van een brief welke ondergetekende j.l. 10 juli per vliegpost ontving, waarin zyn zoon J.H.Singelenberg hem verzocht, per brief aan het Ministerie van Justitie (zyn beraamde plannen) kenbaar te maken en U hiermede te verzoeken alle hulp te bieden welke mogelyk is, hierby overwegend welke de gevolgen zyn indien hy hier met zyn gezin geen asiel

Hierby bedankt ondergetekende U voor de aandacht waarmede U dit schryven gelezen heeft, en staat ten alle tyden tot U dienst, om U indien U dit wenst persoonlyk meerdere gegevens te verstrekken.

Hoogachtend

K.Singelenberg.


John had een hoog aanzien bij de hoogwaardigheid bekleders van Indonesië en was ook bekend met Soekarno zelf. Het was Soekarno geweest die het voorstel had gedaan om John met het vliegtuig naar Nederland te sturen, waarschijnlijk op verlof of een Politie gerelateerde reden. Als alles dan goed verliep en John zijn loyaliteit aan Soekarno zou bewijzen konden Tilly en de kinderen op een later tijdstip per boot naar Nederland reizen. Mijn vader vertrouwde dit absoluut niet en was bang dat hij zijn gezin nooit meer zou zien dus besloot hij om te vluchten. Met 7 man sterk (vader, moeder en de 5 kinderen) vluchtte hij naar de haven in Tandjong Priok. Op 7 december 1959 vertrokken ze, Indonesië voorgoed achter zich latend. Het was de wens van Tilly om het kindermeisje Leida en baboe Loppo mee naar Nederland te nemen maar dit was helaas niet mogelijk. De overtocht met het stoomschip Zuiderkruis duurde 23 dagen en arriveerden op 30 december 1959 in Amsterdam waar asiel verleend werd.

Eenmaal in Nederland werd het gezin opgevangen in een pension in Winschoten waar ze 3 maanden hebben gewoond. Mijn vader kreeg een baan bij Philips in Stadskanaal waar wij als gezin dan ook onze intrek namen in een 4 kamerflat.  Aan de Brugkade in Stadskanaal stonden5 gebouwen. De vijf “Philips flats”(Philipsflat, Lorentzflat,Edisonflat,Bellflat en Marconiflat) zijn gebouwd in 1957. Omstreeks 2010 zijn de laatste flats gesloopt. Wij woonden in de Lorentzflat. Het leven in Nederland was een grote aanpassing en werden mijn broers constant uitgescholden als “zwartjes”.

Mijn moeder had in het begin dat wij in Nederland kwamen wonen moeite met de omstandigheden, zoals zovelen die gedwongen waren om hun land te verlaten. Zij was immers gewend om baboes om zich heen te hebben die alles voor haar deden. Het leven in Nederland viel natuurlijk tegen waardoor mijn oudste zus Charlotte veel moest oppakken en mee helpen. Eenmaal in Nederland zochten mijn ouders contact met de oudste zus van mijn moeder, genaam Jo. Tante Jo woonde met haar gezin in Delfzijl en stierf halverwege de 60er jaren aan borstkanker. Na het overlijden van tante Jo is het contact met neven en nichten verwaterd.

Charlotte trouwde met Albert de Jong en verhuisde naar Hengelo. Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen geboren (Christine, Elise en Iris)

John trouwde Liesbeth Pieper en verhuisde naar Leeuwarden. Uit dit huwelijk zijn 2 kinderen geboren (Hedwig en Margot)

Peter trouwde met Wil Nijenhuis in Oosterbeek en verhuisde naar Stroe. Uit dit huwelijk zijn 2 kinderen geboren Rens en Paul. Het huwelijk strandde en hertrouwde Peter met Désiréé Kiela en verhuisde naar Hippolytushoef. Désiréé had al een dochter uit een vorige relatie genaamd Milan. Het huwelijk van Peter en Désiréé werd ook ontbonden en Peter hertrouwde met Thérésia Rotgans. Zij nam 2 dochter mee uit een eerdere relatie.

Karel trouwde met Fea Vermazen en verhuisde eerst naar Den Haag en later naar Zoetermeer. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren (Michael en Kimberley)

Ik trouwde met Herbert Kempe en verhuisde naar Amsterdam waar ik nog steeds woon. Wij hebben samen 3 kinderen Jeroen, Remco en Casper. Het huwelijk hield helaas geen stand.

In 1972 verhuisde vader en moeder naar Friesland. Het was mijn oudste broer John die er voor gezorgd heeft dat mijn ouders dichter bij een familielid kwamen te wonen in Leeuwarden.

Mijn vader overleed op 76jarige leeftijd op 20 november 1991 in Leeuwarden.Na zijn overlijden nam mijn oudste broer John en zijn vrouw de zorg over voor mijn moeder, die nog zelfstandig woonde. John ging regelmatig naar de Koempoelang met mijn moeder. Tijdens één van deze bijeenkomsen werd mijn moeder benaderd door een interviewer voor de indonesische Ereschulden.

Mijn moeder overleed op 96jarige leeftijd op 8 februari 2017 en liet 5 liefhebbende kinderen,12 kleinkinderen en 14 achterkleinkinderen achter.

Hieronder volgt een tekst geschreven door mijn moeder Tilly Singelenberg - Robot

Mijn oma Bernardina Antonisse 

Mijn opa Karel Singenlenberg

Kranten artikel burgerlijke stand van het overlijden van Bernardina 

Mijn ouders Tilly en John Singelenberg - Robot

De drie oudste kinderen  Eugenie Charlotte, John Eduard en Peter

Achter v.l.n.r John Eduard, Charlotte, Peter. 

Voor v.l.n.r Dinah Mathilda en Karel

v.l.n.r  Eugenie Charlotte, Tilly, Oom Ben (broer van mijn vader) oma Annie de tweede vrouw van opa Karel, opa Karel en mijn vader. Voor mijn oom Ben staat Peter, voor oma staat John Eduard voor hem staat karel en daarnaast staat Dina Mathilda

Het voltallig gezin in 1959 net voor het vertrek naar Nederland

Onze 'baboe' Loppo met mij op de arm

Mijn broer Karel met Leida het kindermeisje met mij op de arm

Op de boot naar Nederland, uiterst rechts Peter, links zittend John Eduard en met de armen over elkaar Eugenie Charlotte

Op 18 maart 1942 ging ik naar Bangkinang om met John te trouwen.

Door omstandigheden ging het huwelijk niet door. Ik logeerde bij de familie Pequeur (man, vrouw en 2 kleine dochtertjes. De Heer Pequeur was controleur BB. 

Op 8 april 1942 in de avond gingen wij naar Fort de Kock en op 9 april werden wij geïnterneerd. Op 14 mei 1942 werden wij naar Padang overgebracht. Enige maanden voor Kerst 1943 werden wij naar de gevangenis overgebracht. Op 25 december moest iedereen (incl. bejaarden en kleine kinderen) te voet en met het beetje en schamele bagage die nog hadden, naar het dichtstbijzijnde station om naar Pajakoemba te gaan. Deze reis duurde de hele nacht en zij bleven in het ongewisse wat er met hun gaat gebeuren. Bij aankomst in de ochtend stapten zij over in vrachtwagens.

Een etmaal lang kregen zij geen eten en drinken en de situatie werd ondraaglijk mede door de felle zon en de huilende kinderen om hun heen. In de middag kwamen wij aan bij het interneringskamp van Bangkinang. Inmiddels 26 december 1943.

Op 25 oktober werd ik door Canadese troepen met nog meer mensen naar Padang overgebracht. Op 27 december zou dan onze trouwdag zijn. ‘s Morgens heel vroeg werden wij naar Medan geëvacueerd met het Engelse oorlogsschip Glenroy, waardoor het huwelijk niet doorging.

Uiteindelijk in Medan aangekomen en op 26 april 1946 zijn wij getrouwd. In Medan woonden wij aan de Sultan Machmoed Abrashidstraat 35. Later zijn wij naar de van Galenstraat 14 gegaan. Mevrouw Foss-Verkouterenn, die zelf meester in de Rechten was, was tijdens de internering bevallen van een baby, die kort daarna is overleden.