Sophia Peterze 

later veranderd naar Peterse

1811 - 1874

Maria Willemse

1838-1906

Gerarda Willemse

1840 -1912

Sophia Willemse

1846-1916

Willem Willemse

1846-1927

Peter Willemse

1848-1929

Gerrit Willemse

1853-?

Dirk Willemse

1857-1897

Peter Willemse


Peter Willemse

1848-1929

Geertui de Jong van der Haar

1846-1902

Cornelia Sophia Willemse

1872-1918

Sophia

Willemse

1874-1952

Peter

Willemse

1874-1875

Willem Johannes

Willemse

1883-1891

Willem

Willemse

1877-1877

Anthonia Adriana Willemse

1877-1955

Johanna Geertruida Willemse

1878-1956

 Geertruida

Willemse

1879-1955

 Gerarda

Willemse

1882-1956

Peter

Willemse

1876-1936

 Gerrit

Willemse

1884-1884

 Johanna Sara 

Willemse

1884-1884

Wilhelmus

Willemse

1887-1973

Mijn opa Wilhemus Willemse

Wilhelmus Willemse

1804 - 1884

Mijn Opa, Wilhelmus Willemse, is geboren op 14 november 1887 om 19.00 uur aan de Jutphaascheweg, wijk L nr. 14d in Utrecht. Hij is het jongste kind in een gezin van 13 kinderen (7 meisjes en 6 jongens), waaronder twee tweelingen. Oudere broer Peter en Willem zijn slechts enkele weken of maanden oud geworden, de tweeling Johanna Sara en Gerrit overleed binnen 14 dagen na hun geboorte en broertje Willem Johannes stierf al op 8 jarige leeftijd. Door het overlijden van drie kinderen die voor hem geboren zijn is hij min of meer een nakomertje.

Er was nu een leeftijdsverschil van 5 jaar met zus Gerarda die nu het laatste overlevende kind voor hem was.

Zijn vader, Peter Willemse (1848-1929) is (praam)schipper, arbeider en steenbakker van beroep; zijn moeder Geertruida de Jong van der Haar (1853-1902). Wilhelmus of Willem is vernoemd naar zijn grootvader van vaders kant die ook Wilhelmus Willemse(1804-1884)genaamd was.

Mogelijk door onenigheid in de familie meld Wilhelmus (mijn opa) zich op 18 jarige leeftijd, op 18 mei 1906, vrijwillig aan bij het Koloniaal Werfdepot voor in dienstneming bij het KNIL.

Opa Wilhelmus Willemse 

Deze foto is waarschijnlijk gemaakt

kort na zijn terug keer naar Nederland

Anna is de zus van Marinus van den Berg (getrouwd met Geertruida Willemse in 1899) èn de zus van Cornelis van den Berg ( in 1904 getrouwd met Johanna Willemse).   

Drie leden van de familie van den Berg in het gezin Willemse ...…….            

Een stiefmoeder in de leeftijd van je broers en zussen…….                    

Een vader waar je niet goed mee overweg kan........ 

Een gecompliceerde gezinssituatie, waarvan wordt gezegd dat de jonge Willem daar grote moeite mee had.

Het blijft gissen. In ieder geval staat hij per 22 januari 1906 ingeschreven op het adres Croesestraat 18 (een zijstraat van de Jutphaseweg) in Utrecht. En meldt Willem Willemse zich op 14 mei 1906 als 18 jarige vrijwillig bij het Koloniaal Werfdepot om te dienen bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Hij verbindt zich voor zes jaren aan de koloniale troepen zowel in als buiten Europa ingaande 18 mei 1906. Hij kreeg 200 gulden handgeld. Willem werd ingeschreven voor de lichting 1907 voor de gemeente Utrecht.              


Wervende posters van het KNIL

Bron: Pinterest

Het K.N.I.L.

Werd Willem Willemse getriggerd door wervende affiches?

Er werd immers, na minimaal 12 jaar dienst, een leuk pensioen in het vooruitzicht gesteld. Na Nederlandse overwinningen in de jaren 1890-1900 op Lombok en Bali steeg het aantal aanmeldingen tot recordhoogten: 3200 vrijwilligers meldden zich aan.

Was onenigheid in de familie een reden om zich aan te melden?            

Er wordt gefluisterd dat er ruzie was over een scheepswerfje in de Vaartsche Rijn dat hij samen met zijn broer Peter moest gaan runnen.......................vader Peter was ook praamschipper (staat vermeld op de huwelijksakte van 1905) en de Jutphaseweg ligt aan de Vaartsche Rijn......…......het zou kunnen, maar hoe dit precies zit zal altijd wel duister blijven............

Waren er meer familie omstandigheden die een rol speelden? Zijn moeder, Geertrui van der Haar, overleed in 1902 toen hij net 15 jaar oud was. Zijn vader hertrouwde in 1905 met de ruim 20 jaar jongere Anna Maria van den Berg (1870-1924). Zij is de oudere zus van twee schoonzoons van vader Peter. Dus ook de zus van twee zwagers van Willem!


        

In het militaire stamboek staat bij de opmerkingen vermeld:

P. Willemse, Jutphaascheweg 64 (!) in Utrecht. Het stamboeknummer van Wilhelmus Willemse was nr. 61224. Detail: hij was bij aanmelding 1.81 meter lang en had verder geen merkbare tekenen. Op 16 juni vertrok Willem vanuit Amsterdam met het s.s. Prins Hendrik naar Batavia. Daar ging hij op 23 juli 1906 van boord. Hij werd geplaatst bij het 1e depot bataljon. Vijftien jaar later, in 1921, keerde hij op 20 juli met het s.s. Johan de Witt terug in Amsterdam. Hij had recht op een pensioen van 870 gulden per jaar.

Een leuk bedrag! Heel veel jaren later was de jaarlijkse pensioenuitkering hèt winkelmoment voor oma en haar dochters Annie en Truus: het kopen van nieuwe jurken!             

Willem was 15 jaar lang in Indië......………....

  • Volgens het Extract uit het Algemeen Stamboek van Onderofficieren en Manschappen van mindere rangen van het Nederlandsch Oost-Indisch Leger werd Willem op 21 maart 1907 ingelijfd bij de militie.
  • Een jaar later, op 15 april 1908, is hij overgegaan naar het 14e bataljon. Op 22 januari 1909 is hij overgegaan naar het 18e bataljon en op 29 december 1910 is hij overgegaan bij de kaderschool in Magelang. Op 1 mei 1911 werd hij korporaal. Op 30 augustus 1911 is hij overgegaan naar het 7e bataljon infanterie. Op 10 november 1911 werd hij sergeant.
  • Op 18 mei 1912 tekende Willem voor zes jaren bij. Hij ontving een premie van fl.300,-, waarvan fl.225,- werd ingelegd bij de spaarbank Nederlands-Indië.
  • Op 20 juni 1912 is hij overgegaan naar het 2e garnizoen bataljon van Atjeh en Onderhorigheden en op 22 februari 1914 naar het 1e.
  • Op 18 mei 1912 tekende Willem nog eens voor 3 jaren bij. Hij ontving nu een premie van fl.225,- waarvan fl.112,50 werd ingelegd in de postspaarbank Nederlandsch-Indië.
  • Op 18 april 1921 kreeg Willem toestemming om zonder dienstverband door te dienen. En11 dagen later om ter pensionering 'derwaarts' te worden gezonden. Op 20 juli keerde hij, met een bewijs van goed gedrag op zak, terug in de haven van Amsterdam.



In hetzelfde Extract wordt vermeld dat Willem in 1908, 1909, 1912, 1913, 1914, 1915, 1916 en 1917 heeft deelgenomen aan krijgsverrichtingen in Atjeh en Onderhorigheden.

  • Hij won twee schietprijzen: één voor schieten met geweer in 1911, de ander voor schieten met karabijn in 1915.
  • Hij ontving een ereteken voor belangrijke krijgsbedrijven in de periode 1906-1910 in Atjeh. 
  • Op 29 maart 1912 werd hem een bronzen medaille toegekend met      fl.12,- gratificatie.
  • Op 13 augustus 1918 werd hem een zilveren medaille toegekend.

Volgens Koninklijk Besluit werd hem op 10 augustus 1921 een gratificatie van fl.100.- toegekend. Nadat Willem op 20 juli 1921 van boord ging in Amsterdam heeft hij op eigen verzoek enkele weken doorgebracht in de kazerne van de Koloniale Reserve. Dit in afwachting van zijn pensioen. Door de Minister van Koloniën werd hem een pensioen toegekend van     fl.870,- per jaar.

Bij reorganisatie werd hij in juni 1921 benoemd tot sergeant eerste klasse.

Stamboekregister van de soldaten die 16 juni 1906 met de ss Prins Hendrik vertrokken naar Batavia. Met Wilhelmus Willemse aan boord.

Bron: nationaal archief.nl


Het waren gouden tijden voor de middenstand. Bij kleermakers, schoenmakers, winkeliers en logementhouders was het een welkome drukte. Uitdragers kochten voor weinig geld de afgelegde burgerkleding op bij het kledingmagazijn van de kazerne. De kroegen, bordelen en prostituees deden goede zaken. Maar in afwachting van verscheping ontstonden ook geregeld vechtpartijen. Patrouilles doorkruisten de straten om rustverstoorders, vaak hardhandig, in te rekenen. De stad werd door tal van vreemdelingen bezocht. Dit alles was een gruwel in de ogen van de orthodox protestante inwoners. Om de druk op Harderwijk te verlichten, wordt aanmelding via het Korps Koloniale Reserve in Nijmegen vanaf 1890 ook mogelijk. In 1909 wordt het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk zelfs opgeheven: het had een te negatieve klank gekregen. In Nijmegen kreeg de militair alleen nog zijn dagelijkse zakcentje, de rest van de gage werd gestort op zijn bankrekening.

Ook vanuit Rotterdam werden de vertrekkende KNIL militairen door veel mensen langs de route van het Maasstation naar de Boompjes (straat langs de Nieuwe Maas op de rechter Maasoever) toegejuicht en toegezongen. Soms waren de liedjes natuurlijk ook droevig.                                                                  

De Straat van Gibraltar, Port Saïd, het Suezkanaal, Colombo. De tropenzon brandt. Batavia komt in zicht. Een tocht van ruim een maand.

Na de eerste wereldoorlog was het niet gemakkelijk meer om als koloniaal soldaat naar Indië te worden uitgezonden. De keuringseisen waren zeer streng. Al bij de eerste selectie viel zo'n 60 % af. Daarna bleken bij de opleiding in Nijmegen nog veel rekruten ongeschikt en werden dikwijls tot hun spijt (het waren immers de crisisjaren) naar huis gestuurd.

Toen het vechten voorbij was en Indië onder gezag van de Nederlanders was gekomen, verrichtten de militairen voornamelijk politiediensten

Linksboven G.K. Dijkstra, luitenant-generaal van 1920-1922

In 1816 werd Indië officieel een Nederlandse kolonie. De naam veranderde toen in Nederlandsch-Indië. De VOC werd opgeheven en haar bezittingen werden overgedragen aan de staat. Het KNIL kwam in de plaats van het VOC-leger. Zeelui die in dienst van de VOC waren geweest, kwamen nu in dienst van de Nederlandse staat. Het kostte veel moeite om voldoende personeel te vinden. 

Het leger heeft officieel bestaan van 1814 tot 1950. Het viel onder het Ministerie van Koloniën. Van lieverlee groeide het besef dat het niveau van de soldaten moest worden verbeterd. Gedurende de gehele 19e eeuw stroomden vreemdelingen naar het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk, wat ook wel het "Riool van Europa" werd genoemd. Tussen 1855 en 1894 vertrokken 73.000 militairen via Harderwijk naar Indië. Daarvan waren 45.000 Nederlanders. De overige  kwamen uit andere landen van Europa, maar ook uit de Molukken en zelfs Ghana. Zij zouden beter bestand zijn tegen het klimaat!

In Harderwijk kon je intekenen voor een vaste dienstperiode. In het depot werden de soldaten in ongeveer zes weken klaargestoomd voor deze dienst. Eenmaal gereed met hun opleiding vertrokken de militairen meestal in detachementsverband met een officier per trein naar Rotterdam of Amsterdam, of per tjalk naar Den Helder voor inscheping naar Indië. Voor hun vertrek werd in Harderwijk vaak nog als souvenir voor de familie een portretfoto gemaakt met teksten als Tot Weerziens of Naar Indië. Onder begeleiding van militaire muziek en gejoel van de Harderwijkse jeugd vertrokken de militairen op zaterdagochtend per trein naar Rotterdam. Vanuit Harderwijk vertrokken bijna 150.000 soldaten. Veel van hen zouden door ziektes, oorlogshandelingen of inburgering in de Indische maatschappij nooit meer terugkeren.                   

Bij het tekenen van het contract kreeg een rekruut handgeld, soms oplopend tot 250 à 300 gulden. Dit geld brandde de soldaat in de zak en moest uitgegeven worden! Iedereen probeerde hiervan een graantje mee te pikken.


Ss Prins Hendrik vaart over het IJ en het Noordzeekanaal naar de Noordzee. De Prins Hendrik is gebouwd in 1890; in 1907 verkocht aan Duitsland en in 1912 vergaan op de Atlantische Oceaan.

Atjeh

Atjeh is een inktzwarte bladzijde in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Het was de langste en de bloedigste oorlog die Nederland in Indië heeft gevoerd. Er kwamen 60.000 tot 70.000 Atjeeërs om en aan Nederlandse zijde stierven 12.000 soldaten (2000 in de strijd en 10.000 aan tropische ziektes).

Atjeh was aan het eind van de 19e eeuw een onafhankelijk gebied in het noordwesten van Sumatra, onder leiding van een sultan. Na de opening van het Suezkanaal in 1867 werd het gebied steeds belangrijker. Europese handelsschepen voeren vanaf dat moment niet meer onderlangs Sumatra door, maar bovenlangs. Daarbij passeerden de schepen op hun handelsreis voortaan het onafhankelijke Atjeh.

De schepen werden aangevallen door piraten vanuit Atjeh. De sultan probeerde hier iets tegen te doen, maar had te weinig macht om de piraterij daadwerkelijk te stoppen. Het gevolg was de dat de verhouding tussen Nederland en het onafhankelijke Atjeh verslechterde. Nederland wilde haar gezag juist in steeds meer koloniale gebieden vestigen om zo controle te krijgen over economisch waardevolle producten.               

Toen Nederland ook nog een akkoord sloot met Engeland over Sumatra, namen de spanningen toe. Nederland kreeg met het akkoord namelijk de zeggenschap over heel Sumatra. Terwijl Atjeh nog steeds een onafhankelijk sultanaat was. De sultan zocht steun bij andere buitenlandse mogendheden om Nederland onder druk te zetten. Nederland wilde Atjeh inlijven bij Nederlands-Indië om zo zijn machtspositie te verstevigen. Net toen Nederland dacht dat het Atjeh onder controle had, werd het onverwacht overvallen.

De Nederlandse troepen vluchtten met achterlating van 97 doden. Dit zorgde voor grote verontwaardiging  bij de Nederlanders. Overal klonk de roep tot wraak en vanuit heel Nederland boden vrijwilligers zich aan voor uitzending. Op 26 maart 1873 verklaarde Nederland Atjeh de oorlog en vertrok het KNIL met 3000 man naar Atjeh. De strijd verliep moeizaam, omdat de Atjeeërs een hevige guerrillaoorlog voerden. De strijd werd nog heviger doordat de islamitische Atjeeërs de oorlog beschouwden als een "heilige oorlog tegen de goddeloze Nederlanders". Uiteindelijk leidde dit allemaal tot een oorlog die ruim 40 jaar zou duren.

Door de komst van kapitein Johannes (Jo) Benedictus van Heutsz nam de oorlog een definitieve wending. Hij voerde een contra-guerrillaoorlog met het Korps Marechaussee. Het was een harde en snelle aanpak, die vele slachtoffers eiste. Er zijn veel oorlogsmisdaden met medeweten van van Heutsz door Nederlandse militairen gepleegd. Een klokkenluider, een zekere Fanoy, schreef hierover in zijn ontslagbrief aan het Ministerie van Koloniën:

In voorkomende gevallen doodt men zelf vrouwen en kinderen. Gevangenen worden gemarteld en zonder enige vorm van proces geëxecuteerd, allemaal met medeweten van van Heutsz. Het is onverenigbaar met mijn geweten om nog mee te doen met zulke operaties.

De brief verdween in de doofpot en Fanoy kreeg een onbeduidend kantoorbaantje in Batavia.

In 1903, na 30 jaar oorlog, gaf de sultan zich over. Hiermee kwam Atjeh onder Nederlands gezag en werd het een deel van Nederlands-Indië.  Opvallend was het buitengewoon harde optreden om het verzet te breken in de buitengebieden die nog niet onder het Nederlandse gezag stonden. In 1904 verloren duizenden mannen, vrouwen en kinderen het leven door toedoen van overste van Daalen. 

De resterende guerilla bendes werden onder leiding van van Daalen één voor één uitgeschakeld, de laatste in 1914. Van Heutsz gaf van Daalen als beloning de post van gouverneur van Atjeh. Door kritiek in Nederland werd in 1907 van Heutsz gedwongen van Daalen te ontslaan. Hij voorkwam hiermee een officieel onderzoek naar de gebeurtenissen in Atjeh. De kolonie leverde grote winsten op voor de Nederlandse schatkist. De koloniën bestonden voor het moederland en niet het moederland voor de koloniën, was de heersende opvatting.

In 1908 schrijft van Heutsz een woedende brief. Hij voelt zich gekwetst en beledigd, omdat hij zich als gouverneur-generaal moet verantwoorden voor eventuele wreedheden begaan in Atjeh. Hij schrijft:

Al het slechte dat in de laatste jaren in de pers over mij gezegd is, heb ik stilzwijgend over mij laten heengaan en zoo zal ik ook nu niet in 't openbaar opkomen tegen de wijze waarop kort geleden in de Nederlander venijn is gezogen uit mijne z.g. circulaire, geschreven naar aanleiding van de particulier in mijne handen gestelde anonieme beschuldigingen over wreedheden door de troepen te Atjeh bedreven, met de lasterlijke aantijging daarnaast zulks door mij oogluikend werd toegestaan.

Het standpunt van van Heutsz was: bestel je een koloniale oorlog, dan krijg je die ook. Ontsporingen zijn onvermijdelijk. Van Heutsz bleef voor Nederland een held. Hij kreeg in 1927, drie jaar na zijn dood, als eerste niet lid van de koninklijke familie een staatsbegrafenis (!) en werden er verschillende standbeelden voor hem opgericht.                                                                         

Het verzet van de Atjeeërs verdween nooit helemaal. Voor veel Atjeeërs is het jaar 1942, toen Japan in Indië Nederland versloeg, het eindjaar van de Atjeh-oorlog. Maar ook daarna werd nog gevochten in het gebied en bleef het onrustig. Atjeh ging tot de Republiek Indonesië behoren, maar kwam in de jaren 50 in opstand tegen het bewind van president Soekarno. In de huidige onafhankelijkheidsstrijd tegen nu Indonesië speelt de oude oorlog tussen Atjeh en Nederland zo nu en dan nog steeds een rol. Zo bezetten in augustus 1999 Atjehse jongeren de Nederlandse ambassade. Zij eisten dat Nederland de oorlogsverklaring van 26 maart 1873 zou intrekken. Daarmee zou Nederland de onafhankelijkheid van Atjeh erkennen.                                                       

Volgens de huidige normen zijn deze daden van Nederland misdaden tegen de mensheid en zouden de verantwoordelijken zich voor oorlogsmisdaden moeten verantwoorden voor een VN tribunaal.

 Bronnen:

 https://historiek.net/atjeh

 http://www.engelfriet.net

 http://www.historiën.nl

 https://nl.pinterest.com

Generaal van Heutsz observeert de bestorming van Batè-Ilië in Noord-Atjeh, 3 februari 1901

Geheel links staat een afdeling infanterie voor dekking van de staf. Achter van Heutsz v.l.n.r. kolonel van Dussen, majoor Doorman, kapitein Spruijt, achter de kapitein luitenant Schutstal van Woudenberg en de inlandse bestuurder Frijling.

Deze foto is wereldberoemd geworden omdat hij door de lichaamshouding van van Heutsz (de buik naar voren) het Nederlands imperium symboliseerde. Nadat de fotograaf de opname gemaakt had, trad een van de officieren naar voren om de generaal te feliciteren. Van Heutsz bromde dat hij dat wat overdreven vond. "Met uw 50e verjaardag" verduidelijkte de officier. In de hitte van de strijd was van Heutsz zijn eigen verjaardag vergeten.

Overgave van de sultan van Atjeh

Links voor het levensgrote portret van Koningin Wilhelmina generaal van Heutsz; pal voor het portret luitenant Colijn. Iets links van Colijn (op de rug gezien) Sultan Muhamed Daud, de sultan die helemaal niet zo veel macht had als de Nederlanders hadden gedacht.

Uit de nalatenschap van Willem Willemse een gesp met vermelding van de expeditie waaraan hij heeft deelgenomen.

Een ereteken voor belangrijke krijgsbedrijven 1906-1910 Atjeh.

De gesp werd gedragen op het lint (geel/groen/geel) van het Expeditiekruis. Dit werd toegekend aan hen die deel hebben genomen aan belangrijke krijgsverrichtingen.


Fort Vechten is gebouwd van 1867 tot 1870. Binnen de gracht is het 17 hectare groot; binnen de grenspalen 23. Het maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en is het een na grootste fort. Het was bedoeld om de stad Utrecht te beschermen tegen de vijand. Het vlakbij gelegen fort bij Rhijnauwen had dezelfde functie.

Fort bij Vechten bestaat onder andere uit flank-en reversbatterijen, een bomvrije kazerne, wachtgebouwen, remises, een reduit (een vestingwerk van dikke, gemetselde muren met schietgaten, keuken, drinkwatervoorziening en magazijnen) en een glacis (buitenfort).

Het fort wordt omsloten door een gracht en een aarden wal. Mobilisaties van het fort waren er in 1870, 1914-1918 en 1939-1940, maar bij oorlogshandelingen is het nooit betrokken geweest. Van 1950 tot 1996 was het in gebruik als opslag van de Kromhoutkazerne in Utrecht. Sinds 2015 is er het Waterliniemuseum gevestigd.

Bij de aanleg van het fort zijn in de directe omgeving Romeinse overblijfselen gevonden. In de Romeinse tijd stond ongeveer op deze plek een belangrijk castellum : Fectio.

In 1914 ziet de Nederlandse legerleiding met lede ogen aan hoe Duitsland België binnenvalt. De angst bestaat dat ook Nederland onder de voet wordt gelopen. Daarom worden 200.00 manschappen gemobiliseerd. Ze bemannen de forten van de Hollandse Waterlinie.

De soldaten verzamelden zich op Utrecht Centraal en gingen in looppas naar de verschillende Utrechtse forten. Zo kwamen 650 manschappen op het fort bij Vechten terecht. De Drentse soldaat Geert Been (21 jaar) was een van hen. In brieven naar huis schrijft hij over het leven op het fort. De soldaten maakten lange dagen met loopgraven maken en wachtlopen. Toen het fort eenmaal gevechtsklaar was, werd er geoefend. Zonder echte vijand.....De verveling werd bestreden met aardappelen schillen, corveediensten, een kaartje leggen, pijpje roken, wandelen en wat schrijven.

Willem kon blijkbaar aardig schieten : schietprijs geweer eerste maal behaald in 1911; schietprijs karabijn tweede maal behaald in 1915. Bij het KNIL werden jaarlijks schietwedstrijden gehouden.


Uit de nalatenschap van Willem Willemse twee schietprijzen voor Schutters op Geweer of Karabijn. Twee gekruiste karabijnen waarop verguld de zilveren letter W van Koning Willem III. Ze liggen op een gekroonde lauwerkrans met daarachter rood vilt. Eronder een schildje met een cijfer dat aangeeft het aantal keren dat is gewonnen.


Aan de achterzijde zit een zilveren haakje waarmee het insigne op lussen kon worden vastgezet. Op het uniform werd het onder de onderscheidingen gedragen. Zilver 40x70 mm.


Tegelfabriek Westraven,

Jutphaseweg (!) 168, Utrecht,

ongeveer 1950,


Op 23 juli 1921 kwam Wilhelmus terug in Nederland. In de periode tot aan zijn huwelijk woonde hij vermoedelijk aan de Kolfstraat 55 in Utrecht.

De inmiddels 37 jaar oude Wilhelmus trouwde op 29 juli 1925 met, de eveneens uit Utrecht afkomstige, Johanna Volle bijgenaamd Roman. Volgens de trouwakte was de vader van Willem niet aanwezig bij het huwelijk. Zijn stiefmoeder Anna Maria van den Berg is dan al overleden. De moeder van de bruid, de weduwe Clasina Spierenburg, was wel aanwezig. Getuigen waren de conciërge Anthonie van Leeuwen en bode Willem de Jager.

Het stel woont in ieder geval vanaf 1926 (mogelijk al vanaf hun trouwdag) aan de Oudegracht 379 Tolsteegzijde. Van 1890 tot 1917 heette dit Achter Twijnstraat 7. Op het adres staan meerdere gezinnen ingeschreven. Het pand is helaas in 1934 gesloopt. Het huidige huisnummer 377 staat ongeveer op de plek van de gesloopte woning. Hun kinderen, Wim en Peter zijn daar geboren, Truus aan de Berkelstraat 55 en de jongste, Annie, op fort Vechten.

Hoe Willem en Anna elkaar ontmoet hebben is niet duidelijk. Er was immers een behoorlijk leeftijdsverschil: meer dan 11 jaar. Wellicht ontmoetten ze elkaar op de Oudegracht waar Anna Volle als dienstbode een betrekking had.............. misschien kenden ze elkaar van de Martinuskerk aan de Oudegracht, die de gelovige Anna trouw bezocht en waar de familie Willemse ook ter kerke ging.............

Opa had weinig contact met zijn broers en zussen. Ze kwamen nauwelijks bij elkaar over de vloer. "Ze hoeven voor mij niet te komen. Ze brengen niks mee en eten voor een tientje op!" zei hij dan. Mijn vader is nog een keer met opa naar Brabant (vermoedelijk omgeving Den Bosch) gereden om zus Geertrui te bezoeken. Bij het weggaan zei Willem Willemse: "Tot over 20 jaar!"

Indiëgangers kregen bij terugkomst vaak banen als fort- of boswachter aangeboden. Zo ook Willem. Van 1933 -1956 was hij fortwachter op het fort bij Vechten. Het gezin woonde die jaren in de fortwachterswoning op het fort. Helaas is dit afgebroken.

Hij overleed in 1973 in Odijk.


Als vijanden het fort zouden naderen kon dit, maar ook woonhuizen (de zgn. kringenwetwoningen), in brand worden gestoken. Zo kon de vijand zich daar niet meer achter verschuilen. Niet alleen huizen en boerderijen, maar ook kippenhokken, hooibergen en schuurtjes werden gecontroleerd. Ook groepen bomen mochten niet te dicht en te hoog worden. Verder moest hij er op toezien dat pachters van grasland, de jacht, het viswater en het griendhout goed voor hun pachtgebied zorgden en voldoende onderhoud pleegden.

Toen in 1939 de mobilisatie begon betekende dat veel werk. Het fort moest in staat van verdediging worden gebracht. Voor de soldaten betekende dat britsen plaatsen, strozakken vullen en veel graafwerk. Er moesten rondom het fort groepsnesten gebouwd worden. Kleine verdedigingswerken met een mitrailleursnest en een of twee schuilplaatsen, allemaal van hout en aarde.

Het was een spannende tijd. Toen in 1940 de situatie op de Grebbeberg onhoudbaar werd, besloot de legerleiding om terug te trekken naar de Noord-Hollandse Waterlinie. Het fort was toen bijna leeg, omdat de soldaten met hun officieren naar Rotterdam werden gestuurd om de stad te verdedigen. Dat was weer spannend voor het gezin Willemse, omdat onduidelijk was of ze op het fort konden blijven wonen. Bij het bombardement op Rotterdam is de fortcommandant van Vechten, kapitein Brouwer, gesneuveld.

Na de capitulatie kwamen de Duitsers op het fort. Zij maakten van het fort een munitiedepot en een soort opleidingsschool voor de Duitse SS. De soldaten waren gelegerd in de houten loodsen en kregen les in de bomvrije kazerne. Dat duurde niet lang, want veel soldaten werden ziek in de koude, vochtige lokalen. In de familie wordt verteld dat toen de Duitsers voor de poort stonden opa met zijn dienstwapen in de lucht schoot! Hij moest steeds meer werk voor de Duitsers doen en verliet het fort.

Hij dook met zijn gezin onder aan de Koningsweg 111 in Utrecht. Tijdens de oorlog hield hij een varkentje in een dicht getimmerde remise. Vele keren ging hij stiekem naar het fort met voer en stro. Op 19 april bombardeerden de geallieerden de spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Deze werd namelijk door de Duitsers gebruikt voor de aan-en afvoer van soldaten en materieel. Het bombardement werd uitgevoerd door 11 vliegtuigen. Tien wierpen een brisantbom af van 450 kg (een zgn. duizendponder).

Deze foto van de familie op Fort Vechten is vermoedelike genomen net na WOII. Behalve zijn vrouw Johanna Volle, bijgenaamd Roman, staan zijn zonen Peter (mijn vader), Wim en de dochters Truus en Annie erop.

Deze foto werd rond 1960 genomen ter gelegenheid van mijn Heilige Communie. Opa Wilhelmus Willemse met sigaar en zijn vrouw Johanna, mijn broertje Willem en ik.

Het werk van opa bestond uit toezicht houden en er voor zorgen dat regels werden nageleefd. Daarvoor moest hij een ambtseed afleggen, want zijn werk was geheim. Hij werd aangesteld als Rijksveldwachter en kreeg een groot revolver (een blaffer zoals hij het zelf noemde) als wapen. Hiermee kon hij indien nodig stropers van het terrein verjagen.

Zijn loon was niet hoog (7 gulden per week), maar de aanstelling had wel een aantal voordelen. Hij mocht gratis wonen in de fortwachterswoning en kreeg de beschikking over een moestuin van ongeveer 100 m2. Water en stroom waren gratis. Ook mocht hij vissen in de gracht, jagen op het terrein en hout kappen voor de kachel. De inhoud van de beerputten mocht gebruikt worden als mest voor de moestuin. Bij het leeghalen is zijn dochter Truus nog eens met volle emmers stront van een helling gegleden. Zelf zegt ze hierover: "Als ik er aan terugdenk, kan ik het allemaal nog ruiken " Het gezin was behoorlijk zelfvoorzienend. Een keer per week ging oma op de fiets naar de slager. Dat was al!

Voor het loon moest het nodige gedaan worden. Het onderhoud van de roeiboot en de vlotten, sleutelbeheer, klein onderhoud van de gebouwen, zoals het schoonhouden van de dakgoten en regenpijpen. Ook moest hij toezicht houden op de Kringenwet uit 1813 (opgeschort in 1951).

In denkbeeldige cirkels van 300, 600 en 1000 meter rond het fort mocht niet of met beperkingen gebouwd worden. In de binnenste kring mocht alleen gebouwd worden met brandbaar materiaal; in de middelste kring mochten gebouwen worden neergezet met een stenen fundament opgemetseld tot 50 cm boven het maaiveld en een stenen rookkanaal. De rest van het bouwwerk moest weer van brandbaar materiaal worden opgetrokken. In de buitenste kring werden geen beperkingen gesteld aan de bouwmaterialen.

Het was alleen niet zeker of je er kon blijven wonen, want in geval van nood kon het huis worden afgebroken. Bij dreigend oorlogsgevaar moest er immers een vrij schootsveld zijn! Overtredingen moest Willem Willemse meteen aan zijn meerderen melden. Als iemand toestemming kreeg om te bouwen, moest hij de uitvoering van de vergunningen controleren. Hij had contact met de omwonende boeren en burgers, maar ook met de Spoorwegen. Toen er op station Vechten een abri gebouwd zou worden, moest het van hout zijn.

Een van de bommen viel naast het linker voorbastion van het reduit. Het gebouw raakte zwaar beschadigd en ernaast was een enorme krater geslagen. Gelukkig was dit een van de laatste oorlogshandelingen in de omgeving van het fort. In mei 1945 kwam de bevrijding door voornamelijk Canadezen.

Het gezin Willemse keerde terug naar het fort. Het eerste werk was het opruimen van de achtergelaten troep van de Duitsers. Op een dag kreeg opa opdracht een grote berg met bakstenen op te ruimen. Hij laadde de stenen over in zijn kruiwagen, maar werd zwaar gewond wakker in het ziekenhuis. Tussen de stenen hadden de Duitsers een boobytrap (een op scherp staande handgranaat) achtergelaten! Hij heeft er een mank been aan over gehouden, maar is tot 1956 fortwachter gebleven.

Na zijn pensionering zijn hij en zijn vrouw gaan wonen in het achterste deel van Het Slot. Een groot huis aan de Eendrachtstraat in Bunnik dat door drie gezinnen werd bewoond. Behalve het huis is van de sfeer niets meer over. De houten schuur (ik ruik de vochtige grond nog!) is verdwenen, de moestuin is bebouwd, de fruitbomen zijn gerooid. Het Slot zelf, dat vermoedelijk stamt uit de 13e eeuw, is nu ingesloten door oerlelijke woningen en dito winkels. Brrrrr...........

In 1965 ging de familie Willemse inwonen bij dochter Annie (ook zij kreeg trouwens een tweeling) in Odijk.

Een uitstapje naar de Koningslaan ........de weg van Utrecht naar Vechten.

In het verleden liepen reizigers van de ene nederzetting naar de andere. Daarbij werden obstakels als moerassen natuurlijk ontweken. Zo ontstonden vanzelf ingesleten kronkelende routes. Later werden op kaarten de afstanden van deze wegen in "uren gaans" weergegeven.

Van Utrecht naar Wijk liep je in4 à 5 uur. Er ontstonden landwegen over oude hooggelegen stroomruggen. Vanaf de Tolsteegpoort in Utrecht liep zo'n oude landweg. De Staten van Utrecht liet er in 1628 een zandpad langs aanleggen. De route heette de Wagenweg naar Wijk. Nadat de provincie in 1830 had besloten de gehele weg te bezanden, werd de weg meestal Provinciale Zandweg genoemd. In 1881 werd de weg opnieuw verbeterd en ging Provinciale Grintweg heten. In 1925 werd het officieel Provincialeweg.

Bij het buurtschap Vechten kon de reiziger rechts afslaan over de Achterdijk of rechtdoor via Bunnik naar Odijk. Bij Werkhoven kwamen de routes weer samen. De belangrijke weg bleef goed "gezand en gepuind". Na uren lopen kwam je uiteindelijk via de Veldpoort Wijk bij Duurstede binnen.


In de 19e eeuw kreeg het eerste gedeelte van de Gansstraat tot Bunnik de namen Koningsweg en Koningslaan. Dat was omdat Amelisweerd korte tijd in bezit was van koning Lodewijk Napoleon. De Koningslaan had in de 19e eeuw ook militaire betekenis. Het lag te hoog om onder water te zetten en was zo een goede toegangsweg voor de vijand naar de stad.

De weg werd beveiligd door de kanonnen van Lunetten en de forten bij Rhijnauwen en Vechten. Volgens overlevering staat er aan de zuidzijde van hectometerpaal 1,9 nog steeds een boom waarin oude stijgijzers zitten. De boom kon zo als uitkijkpost dienen. Langs het fietspad van de Koningslaan (nu de N 411) staan op enige afstand van elkaar vierkante betonpalen. Vaak wat verstopt onder het gras en scheefgezakt. Ze hebben aan drie zijden het wapen van de provincie Utrecht en aan de vierde kant de afkorting PG (provinciale grond). Ze zijn daar rond 1930 neergezet door de provinciale waterstaat. Deze werd toen geleid door ir. Anton Mussert. Hij heeft in de hele provincie oude wegen verbeterd.

Om langs de Koningslaan fietspaden aan te leggen wilde hij de bermen kopen van de eigenaar. Dat was de weduwe Bosch van Drakestein, ook eigenaresse van Nieuw-Amelisweerd. Zij wilde aanvankelijk niet verkopen, maar had een financiële tegenslag vanwege aantasting van bomen door de iepziekte. .....het fietspad kwam er. Om de particuliere grond af te bakenen van de grond van de provincie zette waterstaat er de "Mussertpalen" neer. Er staan nog vier palen bij de Rhijnauwenselaan ter hoogte van hectometer 3.3

Toch nog maar eens op de fiets van Bunnik naar Utrecht en ondertussen goed kijken......

Joke Willemse, geplaatst in februari 2023


Bronnen:

* https://nl.wikipedia.org/wiki/Nieuwe_Hollandse_ Waterlinie

* https://fortvechten.nl

* https://www.utrechtaltijd.nl

* https://ifthenisnow.eu/nl/verhalen/fort-bij-vechten (verhalen van bewoners, deel 3/Willem Willemse

* http://hollandsewaterlinie.erfgoedsuite.nl

* Bunnik door Henk Reinders, Hes uitgevers,

Utrecht, 1986

* http://www.engboogerd.nl

*https://www.delpher.nl

*https://nl.wikipedia.org/wiki/Fort bij Vechten

* fbpagina Oudbunnik foto

* www.hetutrechtsarchief.nl



Geboorte akte Wilhelmus Willemse