Anders dan andere “overzeese gebiedsdelen”, zoals Brazilië, Suriname, Curaçao en Nieuw Amsterdam is een Joodse gemeenschap met een bijbehorende infrastructuur, zoals een synagoge, in Nederlands-Indië nauwelijks van de grond gekomen. Sporen van de Joodse inwoners zijn dan ook moeilijk te vinden. En toch waren er Joodse inwoners in Nederlands-Indië…

Java werd regelmatig bezocht door Joodse kooplieden afkomstig uit Soeratte. Maar vanuit Nederland in eerste instantie niet. Zolang de Oost-Indische Compagnie de scepter in Indië zwaaide waren er niet veel Joden die vanuit Nederland in Indië terecht kwamen.

Dat lijkt vreemd want het kapitaal van de Sefardische Joden in Nederland speelde een belangrijke rol bij de West-Indische Compagnie (en daarmee de verovering van Brazilië) en ook bij de ontwikkeling van de Oost-Indische Compagnie. In Brazilië was binnen een korte periode een synagoge in Mauritsstad gebouwd en in Nederlands-Indië waren deze sporen er niet…

Reden daarvoor moet gezocht worden in het feit dat de Oost-Indische Compagnie gebruik maakte van relatief weinig mensen en handig de bestaande machtsstructuur in Nederlands-Indië manipuleerde om daarmee haar belangen veilig te stellen. In de periode dat de Oost-Indische Compagnie haar invloed over Nederlands-Indië deed gelden waren in Nederland de Joden uitgesloten van vele openbare ambten en bedrijven. Wanneer er met weinig mensen vanuit Nederland gewerkt werd, werd hiermee het contingent Joden dat naar de oost reisde wel heel klein.

Aan het einde van de 18e eeuw veranderde een en ander. Er werd aan de bestuurders van de synagogen gevraagd om regels op te stellen die deelname aan de Compagnie mogelijk moesten maken. De aanleiding daarvoor was een van de oorlogen tegen Engeland, en wel die in 1781. Er was een tekort aan scheepsvolk en de hulp van de Joodse geneesheer Jacob Lion Arons werd ingeroepen en Joodse scheepslieden te werven. De regels die werden opgesteld betroffen bepalingen rondom ritueel bereide spijzen en werken op de sjabbat en de Joodse feestdagen.

Er zijn geen cijfers over Joodse scheepslieden die na deze maatregel naar Nederlands-Indië gingen bekend, maar het is aannemelijk dat de eerste Joden vanuit Nederland toen in Indië terecht zijn gekomen.

Joodse gemeenschap

Jacob Saphir, een gezant uit Jeruzalem, bezocht rond 1850 Batavia en ontmoette daar een Joodse koopman uit Amsterdam. Deze vertelde hem dat er in die tijd zo'n twintig Joodse families van Nederlandse en Duitse origine op Java leefden. Een aantal dienden in het koloniale leger en woonden in Semarang en Soerabaja. Deze Joden hielden zich nog maar weinig met het Jodendom bezig, een Joodse geloofsgemeente ontbrak.

Saphir plaatste een verzoek bij de Joodse gemeenschap in Amsterdam en zij zond een rabbijn die de taak had om in Batavia en Semarang gemeenten op te richten. Dat moest mogelijk zijn, want er waren geen obstakels om de Joodse religie uit te oefenen in Nederlands-Indië. Er was vanuit een christelijke hoek iets dat men “Indisch indifferentisme” noemde, dus weinig tegenwerking. De aanwezige zending vanuit christelijke hoek richtte zich op de inlanders en niet op de weinige Joden.
Echt baten deed de komst van de rabbijn echter niet. Er waren inmiddels al heel wat gemengde huwelijken, het aantal Joodse vrouwen was laag. De moslims in Indië hielden zich niet zo aan hun spijswetten en voor de Joden in Indië ontbraken de randvoorwaarden om zich aan de spijswetten te kunnen houden, bij een langer verblijf werd het religieuze gevoel daarom nog minder. En toch werd rond 1860 door een aantal Joden de Hoge Feestdagen in Batavia gevierd, waarschijnlijk in het Bappenas gebouw, een gebouw dat ook door de Vrijmetselaars gebruikt werd en tegenwoordig door de regering gebruikt wordt.
In de 19e eeuw mochten de Joden bij het bestuur werken. Daarnaast beleefde de handel een opleving en veel Joden kwamen naar Indië toe. Een aantal particuliere bedrijven nam echter geen Joden in dienst, zoals tot 1925 de Javaanse Bank, de Nederlands-Indische Handelsbank en een aantal scheepvaartmaatschappijen. De Factorij – een Nederlandse handelsmaatschappij – nam tot aan 1936 geen Joden in dienst.


Bappenas gebouw


De Joden die in Nederlands-Indië aankwamen voelden zich in de eerste plaats dan ook Nederlander. Het contact tussen de Joden in Indië onderling was weinig intensief. Er werd wel geprobeerd om deze contacten te verbeteren, maar dit heeft nooit tot een echte Joodse gemeenschap geleid. Er waren dus in de 19e eeuw Joden in Nederlands-Indië en om hun bestaan zeker te stellen assimileerden zij snel.

Dat was het geval naar de buitenwereld toe. Zelf vond men, wanneer de contacten er wel waren, dat men een kleine, maar kwalitatief hoogstaande gemeenschap was waar de Joodse deugden van barmhartigheid en rechtvaardigheidszin in eer werd gehouden. In vrijwel alle Joodse families in Nederlands-Indië was er sprake van assimilatie, deels met Indonesische families, deels met (Indo)Europese families. Daarmee verloren veel Joden hun Joodse identiteit en raakten ze verstoken van hun godsdienst.

Israël Cohen, secretaris van de Zionistische Wereldorganisatie, bezocht Java in 1921. Hij schetste in zijn verslagen een weinig positief beeld van het Joodse leven in Nederlands-Indië. Hij noemde het “the Jewish death, but without a Jewish cemetery ”, wat zelfs bijna letterlijk zo is, want zelfs een Joodse begraafplaats was in Nederlands-Indië nauwelijks te vinden. Pas in 1922 werd er in Batavia op de Algemene Begraafplaats Laanhof een afzonderlijk Joods deel ingericht, waar tot aan 1937 in totaal 26 personen begraven werden.

Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw kwam er een omslag in het Joodse leven in Nederlands-Indië. Het aantal Joden was sterk toegenomen en het saamhorigheidsgevoel werd groter. Dat was vooral het werk van de heren mr. I. Hen en S. I. van Creveld.

Rond 1932 woonden er 2000 Joden in Nederlands-Indië, van wie er 1500 op Java. Ze werken in de klein- en groothandel, in particuliere beroepen, bij culturele instellingen of bij de overheid. Er waren weinig Joden bij het leger werkzaam, wel hadden een aantal zitting in de Volksraad en waren de vicepresidenten van het Hooggerechtshof en de Raad van Nederlands-Indië van Joodse afkomst.

Contacten met Nederland
Om de saamhorigheid van de Joodse gemeenschap in Indië te bevorderen trachtte men de banden met de Joodse gemeenschap in Nederland aan te halen. In Nederland waren er herhaalde verzoeken om actief betrokken te zijn met de Joden van Nederlands-Indië. Er werden subsidieverzoeken ingediend bij opeenvolgende ministers van Koloniën om hiermee een rabbijn te kunnen bekostigen, die naar Indië had moeten gaan. De verzoeken werden afgewezen. Ook het NIK werd een weinig actieve houding verweten.

Bagdadjoden
Nu was er nog een groep die een speciale positie had in Nederlands-Indië en die niet afkomstig was uit Europa, de Bagdadjoden. Deze groep was van Sefardische oorsprong en kwam uit Irak, Jemen of Palestina. De ritus rond de godsdienst week bij hen af en daarmee werden ze een duidelijk afgescheiden groep. Daarnaast hadden ze vaak heel andere beroepen, en een andere levensopvatting. Er was een grote kloof tussen de Bagdadjoden en de andere Joden in Nederlands-Indië.

Beide groepen waren om een heel andere reden naar Indië gekomen. De Bagdadjoden kwamen vanuit economische- en morele ellende. De Joodse immigranten uit Nederland kwamen slechts zelden naar Indië vanwege broodgebrek of antisemitisme. De Joden uit Nederland in de 20e eeuw hadden vaak een goede positie, waren vaak lid van de bovenlaag van de Indische maatschappij en leefden ver boven het inlandse en regelmatig zelfs boven het Indische peil. De Bagdadjoden leefden in zeer eenvoudige omstandigheden. Ze kenden de Arabische cultuur vaak goed en pasten zich gemakkelijker aan aan de Indische samenleving. Daarnaast waren er ook nog taalverschillen tussen beide groepen en was er door deze redenen weinig interactie tussen beide groepen.

En er was nog een verschil. De “Nederlandse” Joden in Nederlands-Indië zagen zichzelf als doortrekkenden. Dat is te zien aan het feit dat de kinderen vaak naar Europa gestuurd werden om te studeren en doorgaans was men zelf ook van plan om, zodra dat mogelijk was, terug te keren naar Europa. De Sefardim uit het Midden-Oosten zagen Nederlands-Indië als hun vaderland en vormden daar hun Joodse gemeenschap. In Soerabaja stichtten ze een synagoge, de enige op Java. Hoewel het contact beperkt was, waren er wel pogingen om de kinderen van de Bagdadjoden Nederlandse scholen en Joodse jongerenverenigingen te laten bezoeken, maar ook dit bleef zeer beperkt.

De synagoge van Soerabaja
Het verhaal over de synagoge van Soerabaja is een triest verhaal. Deze synagoge, Beth Shalom, stond sinds de jaren vijftig aan de Jalan Kayun 4, achteraf en ingeklemd tussen andere gebouwen. Het was ooit de woning van een Nederlandse arts en werd in 1939 gebouwd. Het gebouwtje werd een synagoge en rond 1970 werd het in Soerabaja gebruikt door de laatste acht Joodse families. De synagoge was het centrum van hun Joodse leven.
In 2003 woonden er nog drie Joodse families in Soerabaja. Met elkaar zo'n 20 mensen, net genoeg om minjan te maken, Pesach te vieren en een dienst te houden. Maar niet op elke sjabbat, de gemeenschap was niet erg orthodox. In 2003 was er geen rabbijn en geen chazzan. Een rabbijn had Soerabaja nooit, de chazzan vertrok in dat jaar naar de Verenigde Staten.
In 2009 werd de synagoge afgesloten door militante moslims en werd een vlag van Israël voor de synagoge verbrand. In 2013 was het dan ook met de synagoge gedaan en werd deze vernield door een groep buurtbewoners. Nu resteert niets van de synagoge. Wat er nog over is van de drie families die er in 2003 nog waren, is niet bekend.
Er zijn nog Joodse begraafplaatsen in Soerabaja, Semarang en Palembang. De enige synagoge die nu nog resteert in Indonesië is die van Menado op Noord Sulawesi.



Synagoge van Surabaja

Joods bewustzijn in Nederlands-Indië
Het ontbreken van een synagoge en de afwezigheid van een rabbijn had verstrekkende gevolgen voor het Joodse religieuze leven in Indië. Er werden wel bijeenkomsten gehouden georganiseerd door onder andere S. I. van Creveld in het Bappenas gebouw, maar dit werd weinig gesteund en een Joodse gemeente is er niet door tot stand gekomen.
Wel werden er een aantal geloofsuitoefeningen in Indië voltrokken. Er waren personen aanwezig die bevoegd waren om een choepa (huwelijk) te sluiten en die een ketoeba (huwelijksdocument) mochten opmaken. Er is twijfel of dit veelvuldig gebeurde, de meesten waren al getrouwd of trouwden tijdens een verlof in Nederland. Verder was er een moheel in Indië aanwezig en kon de Brit Mila uitgevoerd worden (moheel = besnijder, brit mila = besnijdenis).
Er waren geen koosjere bakkers of slagers, maar als Jood kon men bij de slager halal vlees kopen in het islamitische Indië. In de jaren dertig werd de band tussen de Indische Joden sterker en verscheen vanaf 1926 het maandblad Erets Israël. Dat werd een belangrijk bindmiddel. Het werd gratis verspreid met een oplage van 900 en bereikte zo'n 2000 – 2500 Indische Joden. Daarnaast kwamen er Joodse jeugdorganisaties op, men was van mening dat de jeugd doordrongen moest worden van een positief Jodendom.

Antisemitisme
Het antisemitisme werd mede ingegeven door het opkomende nazisme en de NSB. De laatste organisatie had een afdeling in Indië. Waarom bestond de NSB in Indië?
De Nederlanders in Indië waren een kleine bevolkingsgroep en vormden in de Indische samenleving de heersende klasse. Het politieke beleid was er niet op gericht om de etnische groepen te verenigen, er was juist steeds meer politiek gericht op de “blankheid” en op conservatieve elementen uit Nederland. Dit was de voedingsbodem voor de NSB in Indië. Het antisemitisme in Indië was al ouder dan het opkomen van de NSB. Al in de jaren twintig waren er regelmatig antisemitische uitlatingen te lezen in het Indische dagblad “Nieuws van de Dag”, in de jaren dertig werden de uitlatingen nog sterker. In 1935 werd Indië bezocht door Musschert, de leider van de NSB. In 1937 telde de NSB in Indië 5000 leden.
S. I. van Creveld schreef over het antisemitische in het 'Centraal blad voor de Israëlieten in Nederland': “Bij de uitgezondenen spreekt het antisemietische gevoel al naar gelang zij dat in hun land van herkomst gewend waren: bij de Hollanders is het dus niet van overwegenden invloed, zij het, dat symptomen niet zeldzaam zijn. Verder zijn er de ook in Nederland bekende banken e.d., die geen Joden in hun dienst nemen en de “incidenteele” uitingen van haat en minachting, waartegen dan weleens wordt opgetreden, terwijl de nieuwe stroomingen in de politiek, vooral die op Duitschland geïnspireerd, in de gaten moeten worden gehouden”. De Indonesiërs waren volgens Van Creveld weinig bekend met Joden. Hier en daar was er wat sprake van islamitische anti-Joodse propaganda, maar dit was van weinig betekenis.

In 1933 kwamen er na de machtsovername door Hitler in Duitsland Joodse vluchtelingen naar Indië. Dat aantal werd nog groter toen de Tweede Wereldoorlog in België en Nederland uitbrak, zij bereikten Indië via het vrije deel van Frankrijk. Welkom waren deze vluchtelingen echter niet bij het Indische Gouvernement. Na hun aankomst volgde er een screening en werden de vluchtelingen apart ondergebracht op het eilandje “Onrust”. Na een poosje werden de vluchtelingen overgebracht naar een landhuis bij Buitenzorg (Bogor), maar ook hier bleef politiebewaking aanwezig. Na een aantal weken mochten de vluchtelingen zich in Indië vestigen. Het was voor de vluchtelingen echter niet makkelijk om onderdak en een bestaan op te bouwen en de al aanwezige Joodse gemeenschap in Indië heeft voor de opvang gezorgd. Binnen een korte tijd was Indië echter in oorlog met Japan en de vluchtelingen werden net zo behandeld als de andere Europeanen.

De Japanse bezetting
Onmiddellijk nadat Nederland door Duitsland werd overrompeld in 1940 werden in Indië alle (vermeende) vijandelijke elementen geïnterneerd – als locatie werd weer het eiland Onrust gebruikt voor de kust met Batavia. Hier werden ook Joden uit Duitsland, Roemenië en Oostenrijk geïnterneerd. Van deze Joden werden de achtergronden nagetrokken en uiteindelijk werden zij vrijgelaten. Na de aanval van de Japanners op Pearl Harbor op 7 december 1941 werd het voor het gros van de Indische bevolking duidelijk dat ook Indië in de oorlog betrokken zou worden.

Binnen de Joodse gemeenschap kwam de vraag naar voren wat de Japanners met de Joden zouden doen. Door de ervaringen in Europa zagen vele Joden in Indië de situatie somber in en er was zoveel angst dat een Joods gezin na de Japanse inval zelfmoord pleegde.

Er waren ook Joden die ervan uit gingen dat de tegenstelling blank-gekleurd in Indië zo dominerend aanwezig was dat dat het verschil tussen niet-Jood en Jood zou maskeren, en er geen plaats zou zijn voor antisemitisme tijdens de Japanse bezetting. Hun mening veranderde toen op 2 april 1943 de Japanse luitenant-kolonel Murase Mitsuo tijdens een radiospeech in Batavia het volgende in het Bahasa Indonesia zei: ‘Bahaja Jahoedi haroes dibanteras', oftewel ‘het Joodse gevaar moet worden uitgeroeid. Het antisemitisme vanuit de bezetter begon en op 5 april 1943 verscheen er een artikel tegen de ‘Jahoedi ' in de Indonesische krant Pembangoenan. Vanaf augustus 1943 hoorden Joden in Indië de ontstellende berichten over het lot van Joden in Europa; duizenden Nederlandse Joden zouden naar Polen zijn afgevoerd om uitgeroeid te worden. In september 1943 werden een aantal Joden samen met Vrijmetselaars gearresteerd en kwamen toen in de kampen terecht. Deze ‘septemberrazzia' was het begin van antisemitische maatregelen door de Japanners.

In eerste instantie werd er geen verschil gemaakt tussen de Joden en niet-Joden. De Joden met de nationaliteit van een van de geallieerden werden in Jappenkampen ondergebracht. De Bagdadjoden werden daar niet ondergebracht, deze werden als Aziaten beschouwd; later werden ze eveneens geïnterneerd toen de Japanners ze als Britse onderdanen gingen beschouwen, het is echter ook mogelijk dat deze internering op gang kwam na het bezoek van een Duitse delegatie aan Indië. Vast staat dat na dit bezoek de Joden in Indië zich als Jood moesten laten registreren en dat vanaf 1943 de Joden uit Duitsland, Oostenrijk en Italië, die door de Japanners niet geïnterneerd werden want ze kwamen niet uit geallieerde landen, toen wel geïnterneerd werden.
In 1943 begon de antisemitische propaganda en werd de onderdrukking van de Aziatische volkeren mede aan de Joden toegeschreven. De Europeanen en Amerikanen werden gezien als willoze werktuigen van de Joden. In april 1943 zei Kolonel Yamamoto in een rede te Batavia ter ere van de verjaardag van de Japanse keizer: ‘ De politiek, waarvan de Joden in Amerika en Engeland hebben gebruikt gemaakt bij het onderwerpen en koloniseren van de duizend miljoen Aziaten, bestond in het afscheiden van ieder volksdeel en het veroorzaken van onenigheid en conflicten binnen één en hetzelfde Aziatische volk. Indien wij ons niet met alle macht verdedigen tegen de aanval van de Joden, zullen wij, duizend miljoen Aziaten, voor altijd de slaven worden van het Joodse volk .' Een “Jodenvraagstuk” was in Indië onbekend en de Japanse houding was nogal gekunsteld.

Joden in de Jappenkampen
Tijdens de eerste jaren van de Japanse bezetting werd er alleen onderscheid gemaakt tussen verschillende nationaliteiten en er werd geen onderscheid tussen Joden en niet-Joden gemaakt. Vanaf 1944 begonnen de Japanners echter op verzoek van bondgenoot Nazi-Duitsland de Joden te registreren en samen te brengen in interneringskampen. Wat betekende het om Joods te zijn in de Japanse kampen? Waren er in deze kampen antisemitische maatregelen?

De ervaringen zijn per kamp verschillend. Volgens een Joodse krijgsgevangene die de gehele oorlog op het Japanse eiland Shikoku dwangarbeid moest verrichten, maakte het niets of men Joods was in Japan.
De barakken waar groepen Joden tezamen zaten zouden ontstaan zijn doordat de Joden elkaar zelf opzochten. Maar bronnen laten ook een andere kant van het verhaal zien. In het najaar van 1944 werden verschillende Joodse vrouwen in een speciaal kamp, Tangerang, bijeengebracht. Tangerang werd inderdaad het ‘Jodenkamp' genoemd. Toch waren er ook andere groepen in dit kamp. Joden zaten hier in een aparte han (afdeling), die de ‘Jodenhan' genoemd werd. Joden hadden het in sommige kampen, evenals de politiek gevangen, slechter dan de rest van de geïnterneerden. Samen met de ‘Bagdadjoden' werden ze als echte vijanden behandeld en kregen ze de slechtste barakken. Ook in Tangerang kregen de Joden als laatsten het eten waardoor sommigen dingen soms al op waren als zij aan de beurt kwamen.Het zwaarste werk moest er door Joden gedaan worden.
In eerste instantie werd de algemene corvees in de kampen gezamenlijk gedaan en waren Joden dus in dit werk niet gescheiden, maar later mochten Joodse kinderen niet meer in de werkploegen en mochten Joodse vrouwen geen hancho (kampoudste) meer zijn, zelfs niet meer van de eigen han.

Een aantal Joden werd in de kampen ook geconfronteerd met antisemitische gevoelens van hun Nederlandse landgenoten, zeker aangezien ze in eerste instantie met een groep NSB'ers in de kampen werden geplaatst. Na de bevrijding werden Joden met antisemitisme geconfronteerd. Aan boord van de Johan van Oldebarneveldt, één van de schepen waarmee Nederlanders werden gerepatrieerd, hoorde bijvoorbeeld een Joodse overlevende uit de Japanse kampen dat het jammer was ‘dat Hitler zijn werk niet af heeft kunnen maken. Dat niet alle Joden dood zijn'.

Na de oorlog
De Joodse samenleving in Indonesië is in een sneltreinvaart teruggelopen na 1945. Het grootste deel van de Indische Joden vertrok met de Nederlanders en de Indische Nederlanders naar Nederland. De Bagdadjoden zijn nog een tijd rond Soerabaja aanwezig gebleven, maar nadat de synagoge in 2013 door een woedende meute met de grond gelijk werd gemaakt én de Joodse religie niet een van de zes van overheidswege toegestane religies van Indonesië is, kan eigenlijk gesproken worden van het totale verdwijnen van Joods Indië. Er is echter nog een synagoge, het laatste Joodse spoor in Indië, bij Manado op het eiland Sulawesi.
In 2014 kan gesteld worden dat de situatie voor Joden niet positief is in Indonesië. De situatie rond de Gazastrook heeft een sterke invloed op de Indonesische publieke opinie en in de berichtgeving is nauwelijks sprake van enige objectiviteit (juli 2014).

Rob Snijders Historicus



 Documentaire

 Een documentaire over Joden die in Indonesië woonden, en nu in Israël, vind u in de   onderstaande link



 Wetenschappelijk

 Een wetenschappelijk artikel over een onderzoek naar antisemitisme in Indië / Indonesië   vind u in de onderstaande link


Manado
De enige Joodse gemeenschap die nu nog in Indonesië is, bevindt zichinManado. Een filmpje over deze synagoge vind u in de onderstaande link



bron:
Wikipedia – Soeratte (bezocht 23 juli 2014)
Wikipedia – Jews in Indonesia (bezocht 23 juli 2014)
Maas, Michiel, Laatste synagoge van Surabaya, NRC 19 aug 2003,
Passo Vaia, Cedric do, Jahoedie, Joden in Nederlands-Indië, werkstuk Universiteit Utrecht, subfaculteit geschiedenis, 20 oktober 2007,
Jaringan Yahudi di Indonesia Sudah Ada Sejak Zaman VOC op website. Bezocht op 19 juli 2014. Antisemitisch artikel, vertaald met google translate, aantal gegevens uit begin artikel.
Het eiland Onrust op Wikipedia (bezocht 24 juli 2014)
Wikipedia – Pearl Harbor (bezocht 24 juli 2014)
Kamp Tangerang op japanseburgerkampen.nl (bezocht 24 juli 2014)

laatst bijgewerkt:
15 augustus 2019