Mijn vader Moshe werd in 1902 geboren in Oldenzaal, een klein stadje in het Oosten van Nederland, vlakbij de Duitse grens. Het volk was overwegend rooms-katholiek en onze familie was in die tijd de enige joodse familie in Oldenzaal. Joden moesten voorzichtig zijn en zich gedragen om de woede van de bevolking niet op te wekken.

Oldenzaal is een zeer oude gemeente en men ziet nog steeds een grote kanonskogel hoog in de muur van de hoofdkerk steken, uit de tijd dat de stad in de 16e eeuw door de Spanjaarden werd belegerd.

Vader studeerde rechten aan de beroemde, oude Universiteit van Leiden. Vader kreeg een baan als rechter in Nederlands-Indië aangeboden, nadat hij zijn rechtenstudie had afgerond. De jaren na de Eerste Wereldoorlog (1914-1919) waren gekenmerkt door ernstige economische depressies en hoge werkloosheidscijfers in heel Europa en de Verenigde Staten. Vader was meer dan gelukkig dat hem een goede baan werd aangeboden.

Mijn Moeder Rachel werd in 1912 in Jeruzalem geboren. Haar Ouders (mijn grootvader Moshe en mijn grootmoeder Esther) kwamen als heel kleine kinderen ergens rond het jaar 1870 naar Israël.  In die tijd heette het Palestina en maakte het deel uit van het Ottomaanse Rijk. Mijn grootvader kwam uit Litouwen en mijn grootmoeder uit Rusland. Mijn grootmoeder's familie kwam met een zeilboot uit Odessa en bereikte de haven van Jaffa na vele maanden van ontberingen.

Mijn moeder studeerde scheikunde aan de Hebreeuwse Universiteit, die in 1924 werd gesticht op de Berg Scopus bij Jeruzalem. Als je op de Berg Scopus staat, heb je een prachtig uitzicht, dat je nooit zult vergeten. Als je naar het Westen kijkt, zie je de stad Jeruzalem baden in de gouden stralen van de zonsondergang. In het Zuiden vindt je Bethlehem en als je naar het Oosten kijkt, volg je de bergen van de Judea woestijn, die naar beneden aflopen in de Syrische-Afrikaanse Riftvallei en de Dode Zee.

Mijn moeder heeft vanaf de eerste dag dat ik geboren ben Hebreeuws tegen mij gesproken, ook later in de kampen. Vroeger antwoordde ik in het Nederlands. Ik zal nooit vergeten dat ze al die jaren elke avond naast mij zat en Hebreeuwse liederen voor mij zong tot ik in slaap viel.

Mijn vader was een enthousiaste Zionist. Hij was enthousiast over de pogingen om het oude Hebreeuws, de taal van de Bijbel, te doen herleven en het aanpassen ervan aan de behoeften van de moderne tijd. Je herinnert je wellicht dat Eliezer Ben Jehuda de grote initiatiefnemer was van de modernisering van de oude Hebreeuwse taal. Hij verbood zijn kinderen om een andere taal dan Hebreeuws te spreken.


Hebreeuws was mijn vader's grote interesse en obsessie. Na zijn vervroegd pensioen begon hij Semitische talen te studeren (hoofdtaal Hebreeuws; Arabisch en Aramees als secundaire talen) en promoveerde begin jaren vijftig aan de Universiteit van Amsterdam.

Als rechter in Indië had hij recht op lange vakanties om de drie jaar. In 1935 besloot hij Palestina te bezoeken en ontmoette hij bij toeval zijn toekomstige vrouw tijdens een busrit in Tel Aviv. Ze werden verliefd en na lange correspondentie besloten ze te trouwen. Het huwelijk vond plaats op het dak van het familiehuis in Jeruzalem op 10 augustus 1938.

In die tijd voelde men de oorlog al aankomen. Joden uit Duitsland probeerden te ontsnappen:  een deel naar andere landen op het Europese vasteland; anderen ontsnapten naar Engeland en Amerika. Velen zochten hun heil in Palestina en anderen in Zuid-Amerika. De kansen van ontsnapping werden snel kleiner en een jaar later, in September 1939, brak de Tweede Wereldoorlog uit.

Ondertussen was het echtpaar op huwelijksreis vertrokken naar het mooie Venetië in Italië en vandaar met de trein naar Nederland om de Nederlandse familie van vader te ontmoeten. Het was een grote familie en de meeste van hen zouden omkomen in de Duitse concentratiekampen. Het pasgetrouwde echtpaar voer naar Java en begon daar hun huwelijksleven. Vader zette zijn werk als rechter voort en moeder was druk bezig met het leren van de Nederlandse taal en de plaatselijke dialecten, wat essentieel was voor de basis communicatie. Moeder hield van het land en zijn schoonheid.

Het was zeer zeker verontrustend, maar blijkbaar creëerde de geografische afstand en het gefragmenteerde nieuws, dat met vertraging binnenkwam, de illusie dat dit alles heel ver weg was en het dagelijkse leven op Java niet zou beïnvloeden.


Moeder als studente chemi op de universiteit van Jeruzalem

voorin op de foto

Bruiloft van mijn ouders

Kort na de bruiloft

in Jeruzalem

Maternale grootouders (Esther en Moshe) in Jeruzalem 1949

Mijn beste Alon,

Je vragenlijst is vandaag door mij ontvangen. Ik verwachtte het al en ik haast me om je te antwoorden. Ik heb het gevoel dat ik mijn oudste kleinzoon meeneem op een reis terug in de tijd, zo'n 70 jaar geleden. De wereld stond toen al in brand en het Duits-Italiaans-Japanse kwaad was vastbesloten om de wereld te veroveren en om een nieuwe wereldorde te scheppen, waarin geen plaats zou zijn voor Joden, zwarte mensen, zigeuners, communisten of met andere woorden voor anderen.

Ik zal op al jouw vragen ingaan, maar aangezien ik toen nog maar een klein kind was, zal ik op een verhalende manier antwoorden en je het verhaal van jouw grootvader vertellen. Ik zal hier en daar meer uitweiden in het verhaal om je te voorzien van een bredere achtergrond, wanneer en waar nodig. Ik heb dit in het Engels geschreven en je mag het gebruiken en laten zien aan iedereen die je maar wilt.

Mijn verhaal is van jou!

Ik ben geboren in 1940 in Nederlands-Indië, een prachtige archipel van vele duizenden eilanden, die zich uitstrekt van Malaysia in zuid-oostelijke richting tot Australië.

Java, hoewel niet het grootste eiland, is zeker het belangrijkste eiland en de hoofdstad werd toen Batavia genoemd en nu, sinds 1949 - het jaar dat Nederlands-Indië onafhankelijk werd - heet Jakarta en het land Indonesië, zoals je weet.

Ik ben geboren in het oostelijke deel van Java in de stad Malang.

Nederlands-Indië werd in de 17e eeuw een Nederlandse kolonie. Nederlandse kooplieden waren zeer actief in de lucratieve specerijenhandel en Nederlands-Indië bleek een uitstekende bron voor specerijen. Later werd Nederlands-Indië een belangrijke bron voor metalen, olie, koffie, suiker en thee.

Je moet weten dat ook Spanje, Portugal en Engeland vanaf de 15e eeuw actief waren in Nederlands-Indië.


Huwelijksreis

op weg naar Venetië

Vader en ik op de veranda in Pasoeroean


Samen met mijn ouders in Pasoeroean


Zeepdoosje met de hand door mijn vader gegraveerde text ;

"voor mijn geliefde vrouw ...een herinnering aan mijn verlanging naar haar..... in het concentratie kamp"

Lapel pin met Israelische vlag en David Ster

In het Japans wat toen nog van rechts naar links gelezen werd staat het woord "Jiyuuu en betekend in het fonetische Katakana "Jew" Jood

Binnen kant van het zeepdoosje van mijn vader

De Sumatra Post, Vrijdag 23 september 1938

Het werd ook twijfelachtig geacht dat de Japanners zich bij de oorlog zouden aansluiten en in ieder geval was het "wishful thinking" dat in het geval dat Japan vijandige activiteiten zou beginnen, deze geen invloed zouden hebben op Nederlands-Indië. Het werd zeer onwaarschijnlijk geacht dat de Japanners Singapore zouden kunnen veroveren en het werd onwaarschijnlijk geacht dat Japan Nederlands-Indië zou durven aan te vallen zonder Singapore onder controle te hebben.

Alon, je zou echt eens goed moeten kijken naar de kaart van Zuid-Oost Azië. Dit zal je enorm helpen om de oorlogsstrategieën te begrijpen.

Eind 1941 sloot Japan zich aan bij de oorlog en viel de Amerikaanse vloot aan, die voor anker lag in Pearl Harbor, Hawaï. Tot deze traumatische gebeurtenis onthield Amerika zich van deelname aan de oorlog en bleef neutraal.

Ondertussen begon Japan zijn aanval op Malaysia en in Februari 1942 gaf Singapore zich over.  Niets kon nu nog Japan weerhouden om Nederlands-Indië aan te vallen! Het zwakke en slecht uitgeruste Nederlands-Indisch leger was geen uitdaging voor het goed uitgerust en goed getraind Japanse leger.

Mijn Vader werd samen met veel andere Nederlanders direct gemobiliseerd. De oorlog was in enkele weken over en in Mei 1942 stond Nederlands-Indië onder Japanse controle.

Er zijn natuurlijk vele redenen, die de Japanse agressie kunnen verklaren:

  1.  Overheersende invloed van het Japanse leger op politieke kwesties
  2.  Niet-democratische aard van de Japanse regering
  3.  De hoge stand van de Japanse Keizer die almachtig werd beschouwd als een God en wiens wens de wet was. De Japanse Keizer stond sterk onder invloed van het leger en werd erdoor gemanipuleerd.
  4.  Japanse afkeer van de Westerse koloniale mogendheden
  5.  De Japanse overwinning op Rusland in 1905, die het Japanse militaire vertrouwen heeft aangewakkerd en heeft aangetoond dat Europeanen door het Aziatische volk kunnen worden verslagen.
  6.  Het Japanse oververtrouwen in de macht en de kracht van het Duitse Rijk om de Westerse mogendheden te verslaan.
  7.  Het begrip dat Duitsland geen ambities had om zich uit te breiden richting Azië en dat Azië gereserveerd is voor Japan.
  8.  Japanse strategie voor het veiligstellen van de aanvoer van voedsel en grondstoffen voor haar grote bevolking

Nederlands-Indië was rijk aan olie, rubber en mineralen, die Japan hard nodig had. Het beheersen van Nederlands-Indië zou Japan controle geven over deze belangrijke grondstoffen. De controle over Nederlands-Indië zou de veroveringen van Australië en Nieuw-Zeeland  veel gemakkelijker maken. De geografische kaart van de regio vertelt je het verhaal.

In mei 1942 werd mijn vader tot Japanse krijgsgevangene gemaakt. Vader werd tijdelijk geïnterneerd in een kamp in Malang, de stad waar ik geboren ben en waar we toen woonden.

We werden naturlijk onmiddellijk van mijn vader gescheiden.


De Japanners concentreerden alle Europese vrouwen en kinderen in een gesloten wijk. We woonden in een school die Boering School heet. Ik herinner me de omstandigheden niet, maar ik herinner me duidelijk dat Japanse vliegtuigen heel laag over de school doken met een angstaanjagend lawaai. Ik herinner me ook dat een Japanse officier de Boering School kwam inspecteren. Hij vond me blijkbaar aardig, nam mij in zijn armen en liep met me rond. Ze hielden tenminste van kinderen....

Wanneer mogelijk zochten we naar vader op. We mochten het kamp niet in, maar we konden elkaar wel zien door het hek. Eenmaal, zo herinner ik me, wist moeder me op te tillen en aan de andere kant ving  mijn vader mij op. Vader nam me mee naar zijn kamer. Het was donker en de jaloezieën waren dicht. Ik bracht mijn vader wat cadeautjes mee, waaronder een foto van mijn moeder en mij, in een rood, geborduurd zakje. Vader droeg de foto bij zich in al die jaren van groot lijden. Het is nog steeds in mijn bezit. Vader had prachtige woorden in het Hebreeuws gegraveerd op enkele kleine aluminium zeepdoosjes. We hebben deze doosjes tijdens de oorlogstijd bij ons gedragen en deze doosjes zijn nog steeds in mijn bezit.

Ik heb het Hebreeuwse schrift op een van de doosjes vertaald:

Uit mijn dagboek:

Ik wens je, mijn geliefde vrouw en zoon,

Een goede nachtrust!

De engel van de liefde, boodschapper van mijn hart,

Zal je bewaken en boven je hoofd houden

Het schild van mijn zorg en zal je dekken...

Met de vleugels van mijn verlangen


Ik heb ook een metalen speldje voor op de revers van een jas te dragen. Het was van mijn vader. Het is rechthoekig van vorm en stelt de Israëlische vlag (wat kleuren betreft) voor met de Davidster in het midden en in het Japans staat geschreven het woord Jood. Ik weet niet of dit soort speldje vergelijkbaar is met de verplichte gele Jodenster, die de joden in Europa moesten dragen. Ik heb geprobeerd dit te verifiëren, maar tot nu toe heb ik geen aanwijzing kunnen vinden.

De laatste keer dat ik mijn vader zag was in Augustus 1942 en de eerst volgende keer was 3,5 jaar later toen ik al 6 jaar oud was. Mijn vader was een virtueel persoon voor mij, die ik alleen kende uit de verhalen van mijn moeder. In werkelijkheid was hij een zieke en uitgeputte man, die de extreme ontberingen van de Birmese jungle en de slavenarbeidsomstandigheden nauwelijks had weten te overleven. Aan het einde van de oorlog werd hij erg ziek en werd hij door zijn medegevangenen op een brancard over een afstand van 150 km door de dichte jungle van Birma gedragen tot ze een ziekenhuis bereikten.

Dankzij God heeft hij het gered en dankzij zijn medegevangenen, die deze heldhaftige taak onder onmogelijke omstandigheden hebben volbracht!

Ik wil je graag twee verhalen over mijn Vader vertellen.

Het eerste verhaal:

Vader werd erg doof en lichamelijk ziek in de jungle, waar hij bezig was met de aanleg van wegen voor het Japanse leger. Op een dag riep één van de Japanse commandanten mijn vader, die niet reageerde omdat hij niets kon horen. De Japanse commandant werd erg boos en stond op het punt om mijn vader af te ranselen. Zijn medegevangenen hadden de moed om zich er mee te bemoeien en verklaarden dat hij doof was. De Japanse commandant begreep het, had medelijden en omhelsde onmiddellijk mijn verraste vader, kuste hem en bracht hem naar zijn tent en nodigde hem uit in de schaduw te gaan liggen voor die dag.

Het tweede verhaal:

Zelfs onder de barre omstandigheden van de jungle heeft mijn vader zijn liefde voor de Hebreeuwse taal nooit verwaarloosd. Telkens als er een korte pauze was in het harde werk nodigde hij zijn medegevangenen uit om te luisteren naar een lezing over het wonder van de heropleving van de Hebreeuwse taal.

Stel je de scène voor van halfnaakte, zieke en ondervoede oorlogsgevangenen in het midden van de jungle die luisteren naar een lezing over de Hebreeuwse taal. Hun enige interesse was om de dag te overleven.

Vader noemde zichzelf trots Ridder van de Hebreeuwse taal. En zo was hij echt!

Je zou heel erg trots moeten zijn op je overgrootvader!!!


Passagierslijst van het ms Christiaan Huygens waar mijn ouders op staan.

De locomotief van zaterdag 1 oktober 1938

Alon, je hebt natuurlijk het recht om het geborduurde boek te gebruiken voor illustraties in je werk. Ik heb het boek een paar jaar geleden via email naar je vader gestuurd.Als het nodig is, stuur ik het nog een keer.

We waren gevangenen van de Japanners en werden aan hun genade overgelaten.

In sommige concentratiekampen was de behandeling beter en in andere kampen waren de omstandigheden en de behandeling slechter.Gebrek aan voedsel was, na gebrek aan vrijheid, waarschijnlijk het moeilijkst te verdragen.Ik had het geluk dat mijn moeder voedsel had meegenomen,waarmee we het lang konden uithouden.

Af en toe kregen we voedselvoorraden van het Rode Kruis. Aan het eind van het geborduurde boek zie je een uitgebreide opsomming van al het voedsel dat we op 12 mei 1945 (3 maanden voor het einde van de oorlog en de onvoorwaardelijke overgave van de Japanners) van het Rode Kruis hadden gekregen.

Diezelfde dag, in de namiddag, kondigden de Japanners aan dat alle kampgevangenen geëvacueerd zullen moeten worden en het kamp moeten verlaten. Dit was slecht nieuws, want we wisten niet welk lot ons te wachten stond. De Japanners gaven ons liever het slechte nieuws nadat we van de voorraad van het Rode Kruis hadden genoten.

Ik heb de producten die we die dag van het Rode Kruis ontvingen voor je vertaald (twee van de producten waren voor mij niet duidelijk):

Corned beef, Room, Zoete gecondenseerde melk, Pâté, Rijstpudding met pruimen

Rozijnen, Zalm, Thee, Pruimen, Bacon, Chocolade, Margarine, Boter, Biscuits, Camel Sigaretten, Kaas Suikerklontjes, Chesterfield sigaretten, Jam, Koffie, Zeep, Honing en Melkpoeder.

We hadden geen verbinding met de buitenwereld.maar er waren veel angstaanjagende geruchten. Een van de geruchten was dat de Japanners van plan waren om alle gevangenen op een boot te zetten en de boot te laten zinken in het midden van de zee.Het is waarschijnlijk nooit de bedoeling geweest van de Japanners om dat te doen, maar onder de omstandigheden waarin we leefden was elk gerucht een bedreiging.

We hadden geen enkele communicatie met onze Japanse bewakers, anders dan de kamproutine eiste. Waarschijnlijk wisten ook de Japanners niet veel over van wat er in de verschillende oorlogs theaters gebeurde en hoe de oorlog zich ontwikkelde.

Er was geen briefwisseling en we wisten niet of mijn vader nog leefde. Een of twee keer per jaar bezochten vertegenwoordigers van het Rode Kruis ons kamp.

Ik herinner me dat de vertegenwoordigers van het Rode Kruis ergens buiten in de open lucht aan een tafel zaten en een lange rij van vrouwelijke gevangenen. De Rode Kruis vertegenwoordigers hadden lange lijsten en zochten voor elke vrouw de verblijfplaats van de geliefde vaders, echtgenoten en zonen. Het was als het ware een ontmoeting met het lot! Jongens werden vanaf hun elfde levensjaar van hun moeder gescheiden en opgesloten in concentratiekampen voor mannen.



We zaten zonder geld in de Boeringsschool. Moeder wist zich desondanks te redden.  Ze had een paar goede vriendinnen, die zo goed waren ons geld te lenen. We wisten al dat de Japanners ons in concentratiekampen zouden plaatsen en begin 1943 werd dit werkelijkheid.

In afwachting van de barre omstandigheden in het kamp, kocht moeder zoveel mogelijk duurzame voedsel producten, zoals suiker, meel, chocolade en cacao. Het hielp ons te overleven.

Ik herinner me dat alle Europeanen en niet-Indonesiers zich 's nachts op het station van Malang moesten verzamelen met alle spullen die ze konden dragen. Vroeg in de ochtend van 26 maart 1943 kwam de trein na een reis van 24 uur aan in Solo, niet zo ver van Malang. We maakten de lange wandeling naar het concentratiekamp, waar we meer dan 2 jaar in hoop en wanhoop zouden leven. Ons kamp heette Boemie Kamp. In dit concentratiekamp zaten bijna 3.900 gevangenen. Ik was gevangene nr. 20493. We werden ondergebracht in barak 25, dat werd gedeeld door 152 mensen. Elke persoon had een slaapplaats, die 65-70 cm breed was. We sliepen dus schouder aan schouder!

Alon, je hebt waarschijnlijk een paar keer het geborduurde boek van mijn Moeder gezien. Het boek is een historisch document en laat het dagelijkse leven en de routine in het kamp op een prachtige manier zien. Het idee om een boek te borduren ontstond toen de Japanners eisten dat al het schrijfmateriaal, waaronder papier, pennen en potloden, maar ook boeken, muziekplaten, geld en sieraden met onmiddellijke ingang aan de Japanners moesten worden overhandigd.

Ik herinner me nog dat vrouwen op hun knieën gaten in de grond groeven om hun waardevolle spullen te verbergen.

Toen de Japanse commandant boeken tegenkwam die in onbekende letters waren gedrukt, eiste hij dat de persoon, aan wie deze boeken toebehoorden, voor hem zou verschijnen. Moeder legde de Japanse commandant uit dat de boeken in kwestie in het Hebreeuws waren geschreven en dat zij uit Jeruzalem, Palestina, kwam. De Japanse commandant bekende dat hij noch over Joden en de Hebreeuwse taal, noch over Jeruzalem en Palestina had gehoord.

Toen moeder hem vertelde dat Palestina in Azië lag en niet in Europa of Amerika, lichten de ogen van de Japanse commandant zich op. Azië was aanvaardbaar en "politiek correct"!

De Japanse commandant luisterde nu naar de platen, die mijn moeder van huis had meegenomen en die "politiek" aanvaardbaar waren, omdat ze uit een Aziatisch land kwamen. De Japanse commandant had een grote voorkeur voor de Hebreeuwse liederen en hij luisterde elke middag naar de platen via het luidsprekersysteem van het kamp. Alle gevangenen konden het horen. Voor mijn moeder was het een "vreemde" ervaring, die haar deed denken aan thuis en familie, terwijl ze een krijgsgevangene was en zo ver weg van huis.


Soerabajaasch Handelsblad van 26.02.1940

Dit is de voorpagina het Boemiekamp in Solo. Ik was nummer 20943, dat was mijn Japanse identiteit in het kamp. Hier omheen zie je de verschillende groenten, die geteeld werden in het kamp om wat verse groenten te hebben.’

Klik op de bovenstaande foto's om te vergroten

Mijn zuster Nili (geboren in 1947) en ik met het geborduurde prentenboek

Door de oorlog, ontberingen en malaria zwaar getekende en vermagerde vader in Thailand 1945

Dit ben ik in Singapore 1945

‘De ingang was een hele grote poort. We moesten alle boeken, papier, geld, sieraden inleveren. Als de Japanners verboden dingen vonden werd men streng gestraft. Mijn moeder had boeken en brieven in het Hebreeuws. Die Japanse commandant vroeg haar: ‘Wat voor taal is dat?’ Moeder zei:
‘Hebreeuws.’ ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Palestina, dat is een land in Azië.’ Toen zei de Japanse commandant:‘Azië is goed, much better than Europa of Amerika’. Dat was goed afgelopen.’
‘De twee delen van het kamp, met rechts Solo en links het Boemiekamp, lagen te midden van een grote kampong, een dorpje. Vandaar dat dat varkentje daar blij in vrijheid zit. In het Solokamp was een ziekenhuis, de keukens enzovoort. En in het Boemiekamp waren de barakken, iedere barak had z’n eigen nummer. Wij zaten in nummer 25, vlakbij de klapperbomen. In het Boemiekamp waren omstreeks 3890 mensen.’
‘Onze barak, kumi op z’n Japans en nidjoego is 25. En daar zaten we met 152 mensen. Hier is een plattegrond van de barak van binnen. Iedereen had een ruimte tussen 65 en 70 centimeter. Mensen die dik waren, hadden er geen probleem mee. Binnen een jaar waren ze zo dun dat twintig centimeter ook goed was. Onze plek was een loge, we hadden geen buren aan de linkerkant.’
‘Deze barak was bestemd als wasruimte. Kleine kinderen zitten buiten op de po, dat gebeurde ook. Je kunt het gedèk, de afrastering van gevlochten bamboe, zien aan de andere kant.’
‘Binnen de wasruimte was een waterbassin en een grote tafel waar de was gedaan werd. Je ziet ook de wc, waar jongetjes elkaar zitten te pesten.’
‘Tussen het Boemiekamp en het Solokamp in waren klapperbomen (kokospalmen) en een waterput. Een keer moest moeder ’s nachts de wacht houden en ik was erbij. We hoorden een klap, “boem”, een kokosnoot, maar hoe kun je die vinden, het is zo donker? Toen kwam er een hele reeks meteoren langs die voor een paar seconden de hele boel in daglicht zetten. Dus wij zagen de kokosnoot.
Ik kan me herinneren dat moeder die openmaakte: “Odeed drink!”.’
‘Hier hing de was en werden kippen gefokt. Een kip zat opgesloten in een mand, want kippen waren heel kostbaar. Een jongetje zit te plagen met een stokje. We hadden een poesje Roemba, die is ook braaf geïnterneerd geweest. Erboven staat: “Zes uur was binnen halen!” En er staat ook tussen haakjes: “Half vijf”. [Het verschil tussen de Japanse en Nederlands-Indische tijd was anderhalf uur.]’
‘Het eten werd gehaald in het Solokamp en daarna verdeeld. Er was niet veel te eten. Of ik honger had weet ik niet meer. Ik weet wel dat er een keer een grote wesp op mijn rijst zat. Ik wilde het eten niet met hem delen. Ik heb de rijst met de wesp heel voorzichtig met de lepel opgepakt en meteen in mijn mond gestopt en hem gewoon dood geknakt, survival techniek. ’s Ochtends kregen we blubberpap, het rook naar stijfsel, afschuwelijk. Ik heb jaren daarna nooit meer pap willen eten.’
‘Mijn moeder geeft mij eten buiten de barak. Er zitten verschillende jongetjes Wim, Jan en Albert en Rudie en een jongetje Pinokio. Op een gegeven ogenblik hoorden we via de loudspeaker: “Vitaminen halen! Extra sambal halen!!” Ik kan me herinneren dat mijn moeder nog oploskoffie had. Als je die
opklopte met water en suiker dan kreeg je een soort snoepje. Ik kan haar nog zien zitten, samen met twee andere vrouwen, aan het kloppen met een vorkje, dan wordt het heel dik en stijf. Eten.’
‘Men sloeg altijd op een grote gong dan moest iedereen naar het appèl komen. “Hormat, kiotske, kere, naore” was het ritueel van het buigen voor de Japanners. Verder allerlei regels: om negen uur moest iedereen in de barakken zijn met de lichten uit. Er mocht niet gekaart, gezongen of gerookt
worden. Links staat een soort hagedis, een tokèh, die maakte altijd ’s nachts geluid: “tokèh, tokèh,tokèh”. En dan zeiden vrouwen: “Ja, nee, ja… gaat deze gruwel voorbij, ja ofte nee?”’
‘Twee vrouwen liepen ’s nachts wacht in drie ploegen. Als ze de commandant zagen, moesten ze buigen en in het Japans zeggen dat alles in orde was: ‘Dai nidjogo kumi no fushinban fuku muchu ino arimasen’. In de kampong ging het leven min of meer gewoon door. Iemand riep: ‘Saté ajam!’ (kip saté). Kun je je voorstellen als je vreselijke honger hebt? Het is allemaal absurd.’
‘Dit was de barak van binnen, allemaal bedden tegen elkaar aan. Wij waren in zaal vier, er waren
verschillende zalen. Ik was hier aan het eten. Jullie moeten geen vals idee krijgen dat ik alsmaar aan het eten was. De balen aan de muur zitten onder de luizen, onder het ongedierte.’
‘Sinterklaas 5 december 1944, 2604 volgens de Japanse jaartelling, was een enorm feest. Alle vrouwen naaiden dingen en maakten speelgoed voor hun kinderen. Iedereen spaarde suiker, enzovoort. Er werd borstplaat gemaakt. De commandant Foenakoesjie [Funakushi] was uitgenodigd, want dan kon hij niet tegen zijn. Ik kreeg natuurlijk ook een cadeau.’
‘Er waren verschillende ploegen voor het werk dat gedaan moest worden. De tuinploeg teelde
katjang (pinda), mais, ketela (cassave), tomaten, prei. Er was een ploeg voor de beerput, de riolering.’
‘De houthakploeg werkte van 8.30 uur ’s ochtends tot 7.30 uur ’s avonds buiten het kamp. Huntaak was om iedere dag 2800 kilo hout te hakken, voor de fornuizen in de keuken, voor warm water enzovoort, dat was ontzettend zwaar werk. Een keer nam mijn moeder mij mee want er was warme thee met suiker, dat was echt een traktatie. Ik kan mij herinneren dat ik op zo’n hoop hout zat en thee met suiker dronk.’
‘12 mei 1945 Groot feest: pakketten van het Rode Kruis. Een jongetje zegt: ‘Smaakt naar meer’, en likt zijn bordje. Er staat een volledige lijst van alles wat er verdeeld werd. We were in heaven. Na goed nieuws komt altijd slecht nieuws. In de namiddag van dezelfde dag: ’t Hele kamp moet weg! En een groot vraagteken, waarheen? Men leefde van dag tot dag, met enorme vrees. Wat gaat er
gebeuren?’
‘Losse begrippen uit het kamp. Het fröbelschooltje met de nonnetjes, waar ik ook was. De stooksters, die de fornuizen warm moesten houden, die heetten tilboys vanwege het zware werk. Huiszoeking,
kijken of mensen geld, sieraden hebben. Tuinploeg kreeg straf, moest zondag ook werken. Jongetjes vanaf elf jaar moesten afscheid van hun moeder nemen, moesten naar jongenskampen toe.’
‘Einde van het eerste concentratiekamp. 1 juni 1945.’

Wij kwamen aan per trein. We waren op 25 maart 1943 uit Malang vertrokken om vijf uur in de ochtend en kwamen op 26 maart om zes uur ’s ochtends in Solo aan. Het was een afstand van niets maar het duurde 24 uur. Dit kan ik mij vaag herinneren: een enorme berg koffers. Je ziet er de Japanners bij staan. Die werden getransporteerd door vrachtwagens en wij sjokten in een hele rij naar het kamp, mensen met kinderen en dingen die ze zelf wilden meeslepen.’

Alle vrouwen moesten heel hard werken in het kamp. Je ziet het goed geïllustreerd in het geborduurde boek. De vrouwen hielden zich onder meer bezig met het verbouwen van groenten, het schoonmaken en onderhouden van de (waarschijnlijk overbelaste) riolering en het kappen van hout voor het stoken van de keukenovens.

Ik heb een goede vriend, van mijn leeftijd, die ook in het eerste concentratiekamp was. Zijn naam is Barend Wijtman en we hebben vorige week nog in Amsterdam samen gegeten. We hebben nooit het contact verloren en onze ouders waren goede vrienden. Zijn moeder Jeanne en mijn moeder deelden het eten, dat ze beiden naar het kamp hadden meegenomen. Ik herinner me nog de blikken met heerlijke vislever. Moeder gaf me te eten, waar niemand het kon zien. Jaloezie zou hoog zijn en honger is een uitstekend middel voor slecht gedrag.

Barend is een uitermate begaafde persoon (muziek, fotografie, schrijven..) Hij woont met zijn vrouw Huguette in Bloemendaal. We zijn tot heden ten dage echt bevriend. Barend heeft in 2012 een heel aandoenlijke herinnering uithet kamp op een hele prachige en gevoelige manier beschreven. U kunt het hier lezen.



Er was nauwelijks interactie met de Indonesische bevolking, die leefde aan de andere kant van het hek. Er waren wat pogingen van gevangenen om een deel van hun bezittingen te ruilen tegen voedsel. Vrouwen, die werden betrapt, werden zwaar gestraft.

Ik herinner me dat een vrouw door de Japanners werdafgeranseldmet een riem in het zicht van alle gevangenen, die gedwongen waren aanwezig te zijn. De vrouw had 3 kinderen die tussen de andere kinderenrendenensmeektenom niet te kijken hoe hun moeder werd gestraft.

Mijn moeder vertelde me over een van de gevangenen, genaamd Dr. Engels (voor zover ik me herinner). Dr. Engels was een dappere vrouw. Op een dag kreeg ze ruzie met de Japanse commandant, wat uitgroeide tot een echt gevecht waarbij de één de ander voor de ogen van alle vrouwen sloeg. Ik herinner me niet de exacte reden voor dat gevecht, maar ik twijfel er niet aan dat Dr. Engels voor ons allemaal vocht. Aan het einde van het gevecht, waarbij beiden gewond raakten, werd Dr. Engels in een kerker gegooid.

Ter gelegenheid van de 44e verjaardag van de Japanse keizer Hirohito (29 april 1945) verzochten alle kampgevangenen om de vrijlating van Dr. Engels. Dit verzoek werd ingewilligd en Dr. Engels werd vrijgelaten. Ze was een uiterst dappere vrouw en mijn moeder herinnerde zich haar altijd.

Op 1 juni 1945 werd het eerste concentratiekamp ontbonden

We werden naar ons tweede kamp in Banjoebiroe getransporteerd.

Op 6 augustus 1945 werd de eerste atoombom op Hiroshima gedropt en drie dagen later trof de tweedede stadNagasaki. Op 15 augustus 1945 gaf Japan zich onvoorwaardelijk over en was de Tweede Wereldoorlog voorbij. We verbleven bijna 2 jaar en 5 maanden in de Japanse concentratiekampen. Als ik de periode waarin we in een gesloten wijk woonden meereken, waren we meer dan 3 jaar Japanse krijgsgevangenen!

Het kamp werd onmiddellijk geopend en we waren vrij omweg te gaan! We konden nergens heen, dus we bleven in het kamp.

De dag voor de capitulatie hadden we al het gevoel dater veranderingen in de lucht hangen, omdatvliegtuigenkistenvol met voedselvoorraden in de buurt van het kamp lieten vallen en we het aandurfden het kamp uit te rennenomvoedsel te halen. De Japanse bewakers weerhielden ons er niet van het kamp te verlaten. Zij wisten hoogstwaarschijnlijk dat hun rol van gevangenisbewaarder zou veranderen in die van gevangene. Ondertussen kregen zij de opdracht ons te beschermen tegen de Indonesiërs, die gebruik maakten van de leegte die door de Japanse capitulatie was ontstaan en onmiddellijke onafhankelijkheid van het Nederlandse koloniale regime eisten. De gewapende vijandelijkheden begonnen vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog en in 1949 kregen de Indonesiërs hun onafhankelijkheid. We waren dusbevrijdvan het Japanse juk, maar nog steeds in groot gevaar.

Ondertussen ontwikkelde zichin de omgeving van onskamp een markt voor landbouwproducten. De Indonesiërs boden groente en fruit aan en de ex-gevangenen ruilden met wat ze hadden.


Op een ochtend ging ik samen met een andere jongen een wandeling maken op de markt.

Na enige tijd was ik alleen en verdwaald. Ik herinner me dat ik hysterisch werd en heen en weer rende en huilde om mijn moeder. Plotseling voelde ik een ijzeren greep op mijn arm en een Indonesische man begon me met geweldnaarde aangrenzende rijstvelden te trekken. Het pad werd erg glibberig en we vielen allebei. Ik wistalseersteop te staan en brak me los van de greep. Ik begon terug te rennen naar de markt en de Indonesische man achter meaan. Niettegenstaande de kansen, haalde ik het als eerste. Angst gaf me vleugels!

Ik zag een vrouw bij een van de kraampjes fruit kopen. Ik rende naar haar toe, tilde haar rok op en wikkelde mijn armen zo sterk mogelijk om een van haar benen. De rok bedekte me als een tent en ik hoorde de vrouw schreeuwen tegen de Indonesische man, die zich uiteindelijk terugtrok. De vrouw bracht me terug naar ons kamp. Ik twijfel er niet aan dat ze me veel moeite heeft bespaard, zo niet erger.

Ik heb mijn moeder niets verteld over deze ervaring, omdat ik niet wilde dat ze zich zorgen en verdrietig zou maken. Pas na enkele jaren vertelde ik mijn moeder het verhaal. Ze keek me aan en zei: "Oded, dit moet een droom geweest zijn." Ik ontkende het niet, maar ik wist natuurlijk wel beter.

Zoals gezegd was de oorlog voor ons nog niet voorbij. De geallieerden stuurden Britse en Indiase troepen naar Nederlands-Indië om alle krijgsgevangenen te evacueren en ons naar een veilige haven te brengen.We werden per trein geëvacueerd naar Soerabaja, een grote havenstad in Oost-Java.

Japanse soldaten, die nu gevangenen waren, begeleidden de trein om ons te beschermen. We reisden met alle ramen dicht. Toen we uiteindelijk in Soerabaja aankwamen en de deuren van de trein werden geopend, zagen we een menigte van opgewonden en hysterisch schreeuwende Indonesiërs met stokken en andere wapens op het perron staan.

We werden veilig naar een van de betere buurten in Soerabaja gebracht door Britse en Indiase soldaten, waar Europeanen voor de oorlog woonden. We vestigden ons met enkele andere gezinnen in een kleine villa en wachtten op verdere evacuatie naar Singapore. Een verblijf in Java werd als gevaarlijk en onveilig beschouwd. Er was een groot gebrek aan voedsel en de lokale bevolking had er enorm onder te lijden. Ik herinner me dat arme mensen, die op zoek waren naar voedsel in vuilnisbakken, gewoon in devuilnisbakken vielenengeen kracht meer hadden om zich uit de vuilnisbakken te trekken en zomaar stierven.

Ik klom in een Japanse kersenboom, viel eruit en brak mijn linkerarm. Moeder bracht me naar een militair hospitaal voor behandeling.

Ondertussen was er veel spanning tussen het Britse leger en de Indonesiërs, die voor de onafhankelijkheid vochten. Terwijl het Britse leger niets tegen de Indonesiërs had, was het hun taak om ons te beschermen. Vergeet niet dat India, waarvan de soldaten tegen de Japanners vochten, ook in 1949 de onafhankelijkheid verkreeg.

Op een dag was ik alleen in de binnen tuin van de villa, waar we verbleven. De tuin was omgeven door een hoog stenen muur. Opeens zag ik een Indonesiër, die als een kat op de muur kroop, met een groot mes tussen zijn tanden.Ik rende naar mijn moeder, maar toen we terugkwamen in de tuin, was de man met zijn mes weg. Moeder besloot dit incident aan het leger te melden. Aan het einde van de straat, waar we woonden, was een legerpost en daar ging mijn moeder naartoe.



Nadat ze het verhaal had verteld en de soldaten had gevraagd omop hun hoedete zijn, verliet ze de legerpost en begon terug te lopen. Op datzelfde moment brak de hel los. De wapenstilstand tussen de strijdende partijen (het Britse leger en de opstandige Indonesiërs) kwam plotseling tot een einde. Onze straat scheidde zich toevallig tussen de strijdende partijen en zwaar geweervuur van beide kanten bracht iedereen die in deze straat leefde in gevaar. Moederwerd verrastenmoesthelemaal terugkruipenvan de legerpost naar waar wij woonden. Ze kwam ongedeerd terug.

We durfden niet te bewegen in het huis, dat ook een potentieel doelwit was. We zaten laag op de vloer met onze rug tegen de muur. Dit ging 3 dagen en 3 nachten door. Daarna eindigde het schieten en werd er een tijdelijke wapenstilstand voor een paar dagen getekend tussen de partijen om de burgerbevolking in staat te stellen voedsel te kopen. Dit hoorden we via de radio. Moeder besloot dat er geen ander alternatief was dan het Britse legerkamp zo snel mogelijk te bereiken, dat in een van de andere buurten van Soerabaja was opgezet. Het was te riskant om nog langer te blijven waar we waren en te wachten tot het leger ons zou komen halen, gezien de omstandigheden. Een Indonesische vrouw, die ook de ontberingen van de Japanse concentratiekampen had doorstaan (ze was eigenlijk half Indonesisch en half Europees) was met ons in hetzelfde huis. Ze kende de weg in Soerabaja goed. Moeder vroeg haar om ons de weg te wijzen naar het Britse kamp. Wij zouden haar op afstand volgen om geen argwaan te wekken bij de Indonesische soldaten, die op straat patrouilleerden.

Als we door een Indonesische patrouille zouden worden tegengehouden, zouden we hen vertellen dat we naar de markt ("passar" in de lokale taal) gingen om voedsel te kopen. We konden het niet riskeren om bagage mee te nemen. Moeder besloot alles achter te laten, behalve het geborduurde boek dat ze onder haar kleren verstopte.

Heel vroeg in de ochtend begonnen we aan onze tocht naar het Britse kamp. We volgden de Indonesische vrouw van ver. We werden inderdaad aangehouden door een Indonesische patrouille. Nadat moeder hen (moeder sprak de lokale taal voldoende) het doel van onze wandeling had uitgelegd, lieten ze ons gaan. Misschien hadden ze ook medelijden met ons vanwege mijn gebroken arm. De tocht naar het Britse legerkamp heeft ons misschien 2 à 3 uur gekost. Toen we het legerkamp bereikten, leek het me dat dit gewoon een ander concentratiekamp was en ik vertelde moeder dat ik helemaal niet van plan was om dit kamp binnen te gaan. Ik had genoeg van de concentratiekampen, maar moeder overtuigde me.



We kregen te horen dat een groot Engels slagschip buiten de haven van Soerabaja voor anker lag en dat het vluchtelingen naar Singapore zou brengen. De volgende ochtend voor zonsopgang werden alle vluchtelingen op legertrucks gezet, die ons naar de haven zouden brengen. Dit was een onderdeel van de wapenstilstand overeenkomst. Op de cabine van elke truck zat een zwaar bewapende Indonesische soldaat. Toen we de haven bereikten gingen we aan boord van een grote schuit, die ons naar het Engelse slagschip zou brengen. Ik herinner me dat de schuit een groot luchtafweergeschut had dat 360 graden rond kon draaien. Bij gebrek aan een motor was het de taak van alle kinderen het geschut in het rond te draaien. Buiten de haven ontmoetten we het slagschip en werden we van harte welkom geheten door de bemanning. Het klimmen aan boord op een slingerende touwladder met mijn arm in een draagdoek was een grote inspanning en een van de officieren was zo vriendelijk om ons zijn hut te geven.

De schuit keerde terug naar de haven van Soerabaja en botste tegen een zeemijn. De schuit zonk en de hele bemanning kwam om in de Javazee die vol zat met haaien. Na een kortereis met het Engels slagschip bereikten we Singapore.

De hoogste prioriteit was nu om mijn vader te vinden. We vonden hem en hij vond ons. Vader was in Thailand, maarer waren geen civiele transportmiddelen. Het duurde enkele maanden voordat we de kans kregen om als passagiers meete vliegen met een bommenwerper van de RAF (Royal Air Force). We hebben het gehaald enwarenweer als familie verenigd. De fysieke en emotionele littekens hebben mijn ouders tot op de laatste dag begeleid. Moeder, die al die jaren niets van haar familie had gehoord, was opgelucht tewetendat het allemaal goed ging.

Ik heb nog de brief die vader naar zijn moeder (mijn oma Bertha) stuurde, direct na de Japanse overgave. Arme vader! Hij vreesde het ergste en smeekte dat de brief haar levend zou bereiken. Ik weet niet hoe vader de kennis van de holocaust en het feit dat zoveel leden van zijn familie op de meest brute wijze door de nazies zijn vermoord, heeft weten te verteren. Op dat moment was hij alleen en wist hij niet eens wat ons lot was en of hij ons ooit nog zou zien. Hij moet die dagen in een eindeloze nachtmerrie hebben geleefd tot op zijn laatste dag.


Mijn vader 

Henri Maurits (Moshe) Cohen

geb. 14.06.1902 in Oldenzaal en moeder Rachel Cohen geb. 1912 in Jeruzalem

Het was natuurlijk een enorme opluchting voor hem om te horen dat we het gehaald hadden en dat we elkaar snel weer zouden zien en weer familie zouden worden.

Toen moeder me in Singapore vertelde dat vader nog leefde, was ik erg trots en vertelde ik al mijn vrienden dat mijn vader niet dood was. Het was zeker een prestatie, wetende welke beproevingen hij heeft moeten trotseren.

Moeder heeft ook voor mijn vader een prachtig gedicht geborduurd. Dit werd gedaan in de periode voor we naar het eerste concentratiekamp kwamen. Het gedicht in het Hebreeuws is met veel kunstzinnigheid en liefde geborduurd op donkerblauw fluweel. Het gedicht heet de Molecule van het Leven. Je moet het lezen als de gelegenheid er is.

In de marge van dit gedicht heeft Moeder de gegevens van onze bankrekeningen, verzekeringen en dergelijke geborduurd. Deze gegevens dienden als onze identificatie en stelden moeder in staat om al in Singapore geld bij de bank op te nemen. Vergeet niet dat na de oorlog niemand nog papieren had om zijn identiteit te bewijzen. De Nederlandse regering had de salarissen van haar werknemers in de oorlogstijd doorbetaald. Het geborduurde gedicht was in ons bezit tijdens alle oorlogsjaren en werd samen met het geborduurde boek zorgvuldig door moeder bewaard. Na de oorlog hielp het geborduurde gedicht ons om snel opnieuw te beginnen. Moeder vergat naturlijk haar vriendin niet, die in 1942 haar geld had geleend. Ze was blij dat ze de lening, dat ons had geholpen om de donkere dagen te overleven, kon terugbetalen.



Kleinzoon Alon met vriendin

De Cohen familie bij het Joods Histories Museum in Amsterdam na de opening van de Selamat Shabbat tentoonstelling in 2014

Alon, in mijn verhaal vindt je antwoorden ophet merendeelvan jouw vragen.

Met betrekking tot jouw vraag over het verschil tussen de Japanse en de Duitse kampen:

We waren krijgsgevangenen en we leefden in barre omstandigheden. Over het algemeen werd er niet gediscrimineerd tussenJoden en andere gevangenen. De Japanners waren geen systematische moordenaars. De Duitsers wel.

Ik heb persoonlijk geen wrok tegen de Japanners. Ik geloof dat de meeste Japanse soldaten het slachtoffer waren van hun eigen systeem.Zeleden en stierven voor de glorie van de keizer, die volgens hen de incarnatie van God was.

Elke vergelijking met de Duitsers lijkt mij een belediging voor dit oude en gecultiveerde volk.


Oded Cohen, 18 mei 2010


Met mijn vrouw en Tilly in Tel Aviv

augustus 2022